Opdracht 1 – begippen

a

De vraaglijn verschuift naar boven.

De vraaglijn verschuift, omdat de consumentensubsidie de betalingsbereidheid van de consument beïnvloedt.
De lijn verschuift naar boven, omdat de consument nu een extra bedrag wil uitgeven aan het product bovenop zijn eigen betalingsbereidheid.

b

Door de extra consumentenvraag STIJGT de marktprijs van het product.

c

Voor de consument DAALT de prijs, omdat de marktprijs minder stijgt dan de subsidie die de consument ontvangt.
Na aftrek van het subsidiebedrag betaalt de consument daarom minder dan voorheen.

Opdracht 2

a

De evenwichtsprijs in de uitgangssituatie bedraagt € 10

Door de subsidie gaat de vraaglijn 5 euro omhoog:
Qv = -5P + 100
P = -0,2Q + 100

Deze betalingsbereidheid neemt € 5 toe:
P = -0,2Q + 100 + 5
Qv2 = -5P + 125

Met deze nieuwe vraaglijn wordt de evenwichtsprijs € 11,67
De consument betaalt daarvan (11,67 – 5) € 6,67

Voor de consument daalt de prijs dus met € 3,33
dankzij een subsidie van € 5.

Dus: (3,33 van de 5) 67% van de subsidie komt ten goede aan de consument.

b

De prijs voor de consument daalt met € 3,33 ten opzichte van € 10.
Dat is een prijsdaling van 33,3%

c

Op ALLE producten die gekocht worden moet de overheid € 5 subsidie verstrekken.
Er worden 66,7 mln. producten gekocht die met € 5 subsidie worden beloond. Dat kost € 333,5 mln.

print