Opdracht 1 – begippen
Definities van begrippen heb je vaak nodig omdat bij uitlegvragen deze definitie moet worden toegepast op een context.
Zonder heldere begripskennis loop je vaak een deel van de scorepunten mis.
Wat is de definitie van de volgende begrippen:
a |
Complementaire goederen |
b |
Substitutiegoederen |
Opdracht 2
a |
Ek = -1,4 Bewering: “Het gaat hierbij om complementaire goederen. “
|
b |
De kruiselingse elasticiteit tussen de prijs van product A en de vraag naar product B bedraagt -0,4. Wat is er gebeurd met de prijs van product A?
|
c |
De vraag naar product A is afhankelijk van de prijs van product A, maar ook van de prijzen van de producten B en C, zoals uit onderstaande formule blijkt: Uit de vergelijking blijkt dat:
|
Opdracht 3
Apple en Samsung zijn in de EU in een felle concurrentiestrijd verwikkeld met hun topmodellen.
Op een bepaald moment zijn de volgende gegevens bekend:
- de prijselasticiteit van de vraag naar Samsung-telefoons bedraag -0,75
- de prijselasticiteit van de vraag naar Apple-telefoons bedraagt -0,6
- de kruiselingse elasticiteit van de vraag naar Apple-telefoons op een prijsverandering van Samsung bedraagt 1,5
- de kruiselingse elasticiteit van de vraag naar Samsung-telefoons op een prijsverandering van Apple bedraagt 0,8
Apple verlaagt de prijs van haar topmodel op de Europese markt met 5%.
De directie van Samsung bestudeert de mogelijke reacties op deze prijsdaling.
a |
Welke conclusie kun je trekken op basis van het verschil in prijselasticiteit tussen beide merken? |
b |
Hoeveel procent afzet zal Samsung verliezen door de prijsverlaging van Apple? |
c |
Hoeveel procent afzet zal Apple winnen door de prijsverlaging? |
d |
Hoeveel procent zou Samsung haar prijs moeten verlagen om de afzet gelijk te houden aan de beginsituatie. |