Hoeveel er van een bepaald product gevraagd wordt, hangt af van veel factoren.
De betalingsbereidheid van de consument is niet alleen afhankelijk van de prijs van het product. Ook het inkomen van de bevolking of de prijs van andere producten heeft invloed op de gevraagde hoeveelheid.
Betalingsbereidheid
De betalingsbereidheid geeft aan hoeveel iemand maximaal bereid is om uit te geven aan een bepaald product.
- Dat heeft te maken met iemands behoeften en prioriteiten: wanneer je iets heel belangrijk vindt, zul je ook bereid zijn om er meer voor te betalen.
- Maar ook de beschikbare middelen van iemand zijn van invloed op de betalingsbereidheid: wanneer je heel veel geld hebt, kun je ook makkelijk meer betalen.
We bekijken de betalingsbereidheid verder met behulp van een eenvoudig voorbeeld. De betalingsbereidheid van 5 mensen voor een bioscoopbezoek voor een bepaalde film.
- Suzan is bereid om € 25 te betalen
- Rinus is bereid om € 20 te betalen
- Annette wil maximaal € 17,50 uitgeven
- Sanja vindt de film minder leuk en wil maximaal € 12,50 uitgeven voor het bioscoopbezoek
- Jaap, die niet veel geld heeft, gaat alleen naar de film bij een prijs van € 7,50 (of minder)
Wanneer we kijken naar de gevraagde hoeveelheid, zien we dat:
- bij een prijs van € 25 – er 1 bioscoopkaartje gevraagd wordt
- bij een prijs van € 20 – er 2 bioscoopkaartjes gevraagd worden
- bij een prijs van € 15 – er 3 bioscoopkaartjes gevraagd worden
- bij een prijs van € 10 – er 4 bioscoopkaartjes gevraagd worden
- bij een prijs van € 5 – er 5 bioscoopkaartjes gevraagd worden
Dus: hoe lager de prijs, hoe groter de gevraagde hoeveelheid.
Collectieve vraag
Hoe lager de prijs, hoe groter de vraag. Maar de gezamenlijke (collectieve) vraag naar een bepaald goed (Qv) is niet alleen afhankelijk van de prijs. Ook andere factoren hebben invloed op de totale vraag.
De belangrijkste vraagbepalende factoren zijn:
Wanneer we dat uitwerken voor bioscoopkaartjes:
Symbool | Factoren die invloed hebben op de vraag | Voorbeeld: bioscoopkaartjes |
P | de prijs van het betreffende product zelf | de prijs van het bioscoopkaartje |
P2 & P3 | de prijs van andere producten | de prijs van parkeren (onder de bioscoop) of de prijs van streamingsdiensten van nieuwe films |
Y | het inkomen van de consumenten | Â |
B | de voorkeur van de consument | op een warme zomerdag zal de consument minder behoefte hebben om naar de film te gaan dan bij slechter weer |
A | het aantal consumenten | meer consumenten, betekent natuurlijk ook meer vraag naar bioscoopkaartjes |
We zouden al deze gegevens in een wiskundige vergelijking kunnen zetten, waarbij een + duidt op een positief verband en een – op een negatief verband.
Door de bijbehorende waarden van alle variabelen (P, P2 ,P3 ,Y, B, A) in te vullen kan de totale vraag naar bioscoopkaartjes (bijvoorbeeld per voorstelling) worden berekend:
Stel: P = 12,50, P2=1,80, P3=27,50, Y=4.000, B=700 en A=100.000
Qv = -20×12,50 – 5×1,80 + 2×27,50 + 0,002×4.000 + 0,1×700 + 0,002×100.000 = 74
Collectieve vraagfunctie
Een vraagfunctie geeft meestal alleen het verband tussen Qv en P weer.
Alle andere factoren zijn dan samengevat in een constante factor (ceteris paribus).
Zodat in dit geval de vraagfunctie naar bioscoopkaartjes per voorstelling zou luiden:
Qv = -20P + 324
Aan deze functie kunnen we zien hoe consumenten reageren op een prijsverandering:
een hogere prijs zal leiden tot een lager vraag (negatief verband).
Immers:
- als de prijs 5 is, zal de vraag 224 (-20×5 + 324) bedragen en
- als de prijs stijgt naar 12, zal de vraag dalen tot 84 (-20×12 + 324).
Verschuiving van de vraaglijn
Neem de vraagfunctie naar worteltjes: Qv = -1,6p + 40
Deze functie bestaat uit twee delen (aangegeven met verschillende kleuren):
Deel 1:Â -1,6p bepaalt hoe steil de lijn loopt: hoe groter de (absolute waarde van de) factor voor p , hoe vlakker de lijn loopt |
||
Originele vraagfunctie | De factor wordt groter (-4) | De factor wordt kleiner (-1) |
Qv = -1,6p + 40 | In dit geval worden consumenten gevoeliger voor een prijsverandering: de vraag reageert nu sterker op “p” | In dit geval worden consumenten minder gevoelig voor prijsveranderingen: de vraag reageert minder op “p” |
DUS: wanneer de factor voor de p verandert, verandert de prijsgevoeligheid van de vraag en daardoor de helling van de lijn!
Deel 2: 40 getalsmatige samenvatting van alle andere (dan p) vraagbepalende factoren: de ceteris-paribus voorwaarden. |
||
Originele vraagfunctie | De factor wordt groter (50) | De factor wordt kleiner (30) |
Qv = -1,6p + 40 | Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden doordat het aantal consumenten is toegenomen, waardoor bij eenzelfde prijs meer gevraagd wordt dan voorheen. | Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een daling van het inkomen, waardoor bij eenzelfde prijs minder gekocht wordt dan voorheen. |
DUS: wanneer één van de ceteris-paribus voorwaarden verandert, verandert de constante en verschuift de lijn evenwijdig naar links of naar rechts. Ter herinnering, deze andere vraagbepalende factoren zijn:
- de prijs van andere producten
- het inkomen van de consumenten
- de voorkeur van de consument
- het aantal consumenten
Verschuiving langs de lijn
Wanneer de prijs van het product zélf verandert, blijft de lijn gewoon liggen. Deze lijn geeft namelijk voor alle mogelijke prijzen weer hoeveel er dan gevraagd wordt.
Afhankelijk van de prijs bevind je je op een bepaald punt op de lijn. Verandert de prijs, ga je naar een ander punt op dezelfde lijn. We spreken dan van een verschuiving langs de lijn.