De omvang van de productie kunnen we op drie manieren meten.
Via de productie zelf. Via het inkomen dat ermee verdiend wordt. Of via de producten die gekocht worden.
Productie vindt niet alleen plaats bij bedrijven, maar ook bij de overheid.
Meten op drie manieren: samengevat
Zoals ook in het filmpje van het CBS wordt verteld, kan het BBP op drie manieren worden uitgerekend:
Via onderstaande afbeelding kunnen we zien dat deze drie methodes uiteindelijk hetzelfde getal opleveren.
In de afbeelding kunnen we zien dat de totale productiewaarde bij elke methode € 45 is:
NB. voor het gemak zien we bij deze berekeningen af van kostprijsverhogende belastingen (zoals btw) en kostprijsverlagende subsidies.
Bruto Toegevoede Waarde Bedrijven
Een bedrijf is zelden als enige betrokken bij het maken van een product. Meestal koopt een bedrijf diverse grond- en hulpstoffen van andere bedrijven in, verwerkt het bedrijf het, en verkoopt het vervolgens weer door aan een ander bedrijf (of de consument).
Het verschil tussen de inkoopwaarde en de verkoopwaarde ontstaat door de productie van het bedrijf. We noemen dat de toegevoegde waarde: de waarde die het bedrijf toevoegt dankzij haar bewerkingen.
Omzet bedrijven
Inkoopwaarde bedrijven –
Bruto Toegevoegde Waarde bedrijven
De inkoopwaarde van bedrijven bestaat niet alleen uit grond- en hulpstoffen.
Ook diensten worden ingekocht. Het inhuren van bijvoorbeeld een boekhouder valt dus ook onder de ‘inkoopwaarde’.
Bruto Toegevoede Waarde Overheid
De productie bij de overheid kunnen we niet meten met dezelfde methode “omzet-inkopen”. De overheid verkoopt geen individuele producten waarvoor een prijs wordt berekend. De overheid heeft dus geen ‘omzet’.
Om de productiewaarde van de overheid te bepalen is een eenvoudige afspraak gemaakt:
netto toegevoegde waarde = som van alle ambtenarensalarissen
Netto Toegevoegde Waarde overheid
(= ambtenarensalarissen)
Afschrijvingen overheid +
Bruto Toegevoegde Waarde overheid
De overheid gebruikt net als bedrijven kapitaalgoederen die afgeschreven moeten worden.
Om voor de overheid de bruto toegevoegde waarde te bepalen moeten deze afschrijvingen van de overheid opgeteld worden bij de ambtenarensalarissen.
Subjectieve methode: via het inkomen
De netto toegevoegde waarde van bedrijven bestaat uit de beloning voor de gebruikte productiefactoren voor de productie.
Optellen van deze primaire inkomens levert dus óók de totale omvang van de productie op.
De netto toegevoegde waarde van de overheid bestaat, vanuit zijn definitie, uitsluitend uit het primaire inkomen voor arbeid.
Vanuit de definitie is de netto omvang van de productie van de overheid gelijk aan de som van de ambtenarensalarissen.
Door van beide sectoren alle primaire inkomens op te tellen, hebben we via het inkomen de totale (netto) binnenlandse productiewaarde berekend.
Loon + pacht + huur + rente + winst (bedrijven)
Loon ambtenaren (overheid) +
Netto Binnenlands Inkomen
Bestedingenmethode: via de aankopen van eindgebruikers
In het voorbeeld zagen we dat de productiewaarde van alle betrokken bedrijven opgeteld gelijk is aan het bedrag dat de eindgebruiker betaalt. De drie blokjes toegevoegde waarden vormen het eindbedrag dat de consument moet afrekenen.
Door de aankopen van alle eindgebruikers te tellen, kunnen we dus ook de productie van alle betrokken bedrijven meten.
Die eindgebruikers zijn:
Zodat voor de bestedingenmethode geldt:
(Netto) Nationaal Inkomen = C + I + O + E – M
Omdat in het saldo van de Lopende Rekening (E-M) ook de betaalde/ontvangen primaire inkomens met het buitenland zijn opgenomen, berekenen we op deze manier het (netto) Nationaal Inkomen.
Omdat de waarde van de productie een optelsom van de verdiende inkomens, mogen de woorden ‘product’ ook steeds vervangen worden door ‘inkomen’.
Bijvoorbeeld: Bruto Binnenlands Product (BBP) = Bruto Binnenlands Inkomen (BBI).