Vraag 1
a |
Aan een jas die normaal € 149,99 kost, hangt een kaartje: 20% korting. |
b |
In verband met gestegen brandstofkosten berekent een luchtvaartmaatschappij een extra toeslag van 5%. |
c |
Een kilo varkensvlees kost in 2010 € 3. |
d |
Een glas bier kost in de Nederlandse horeca gemiddeld € 2 |
e |
Mobiele telefoonaanbieders berekenen voor bellen in het buitenland een tarief van € 0,79 per minuut. |
Vraag 2
a |
Een jas die normaal € 189 kost, hangt nu afgeprijsd voor € 119 |
b |
Door gestegen brandstofkosten stijgt de prijs van een vliegticket van € 109 naar € 121 |
c |
Kregen boeren vijf jaar geleden nog € 4,80 voor een kilo varkensvlees. Tegenwoordig krijgen ze nog maar € 2,65 per kilo. |
d |
In 2000 kostte een gemiddeld menu in een restaurant in Nederland € 29 |
e |
Een gemiddeld mobiel abonnement kost in Nederland €25 |
Vraag 3
a |
Na een prijsverhoging van 5% werd de nieuwe entreeprijs van de Efteling € 31,50. |
b |
Je koopt een paar schoenen waarop je € 20 kassakorting krijgt. Je betaalt € 99. |
c |
De werkloosheid is met 100.000 personen toegenomen in 2010, waardoor nu in totaal 2.400.000 personen werkloos zijn. |
d |
Door de komst van een nieuwe concurrent ziet snackbar Lekkerbek zich gedwongen de prijs van een patatje met 20% te verlagen tot € 1. |
e |
In 2011 bedroeg de inflatie 3%. Het CPI kwam daardoor uit op 135. |