Vraag 1

Bij een prijsdaling van 8% zal de vraag met 2% stijgen.

a Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

Wanneer een producent zijn prijs met 5% verhoogt, ziet hij zijn afzet dalen met 12%.

b Bereken de prijselasticiteit van de vraag. 

Uit eerdere ervaring weet een winkelier dat de prijselasticiteit van de vraag naar zijn product -1,4 bedraagt.
Hij verlaagt zijn prijs met 3%.

c Met hoeveel procent zal de vraag veranderen door deze prijsdaling?

Vraag 2

Een verkoper op de markt verlaagt zijn prijs met 5% t.o.v. de week daarvoor.
Na de prijsverlaging verkoopt het 3% meer producten dan de week daarvoor.

a

Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

b

Is de vraag prijselastisch of prijsinelastisch? Verklaar je antwoord.

c

Waarom is het uitrekenen van de prijselasticiteit op basis van deze gegevens eigenlijk niet goed? Verklaar je antwoord met een voorbeeld.

Vraag 3

Uit onderzoek is gebleken dat de prijselasticiteit van de vraag naar schoenen -0,4 bedraagt.
De eigenaar van Schoenengigant verhoogt zijn prijs met 7,5%

a

Met hoeveel procent zal de vraag naar schoenen  veranderen bij Schoenengigant? Geef aan of er sprake is van een stijging of een daling van de vraag.

b

Zal de omzet van Schoenengigant door de prijsverhoging stijgen of dalen? Verklaar je antwoord.

Vraag 4

Een snackbar weet uit het verleden dat de prijselasticiteit van de vraag naar frikandellen -1,8 bedraagt.
Na een prijsaanpassing steeg de vraag naar frikandellen in de snackbar met 8%.

a

Met hoeveel procent heeft de snackbar de prijs van de frikandellen veranderd? Geef duidelijk aan of er sprake was van een prijsverhoging of van een prijsverlaging. 

b

Zal de omzet uit de verkoop van frikandellen stijgen of dalen bij een prijsverhoging? Verklaar je antwoord uitsluitend op basis van de gegeven waarde -1,8.

Vraag 1

a

%Δ oorzaak × E = %Δ gevolg
%Δ prijs × Ev = %Δ vraag
-8% × Ev = +2%
ev_basis1
b
%Δ oorzaak × E = %Δ gevolg
%Δ prijs × Ev = %Δ vraag
+5% × Ev = -12%
ev_basis2
c
%Δ oorzaak × E = %Δ gevolg
%Δ prijs × Ev = %Δ vraag
-3% × -1,4 = %Δ vraag
%Δ vraag = +4,2%
 

Vraag 2

a

%Δ oorzaak × E = %Δ gevolg
%Δ prijs × Ev = %Δ vraag
-5% × Ev = +3%
ev_basis3
b

De elasticiteit zit tussen de 0 en -1. Dus de vraag is relatief inelastisch.

c

Er wordt bij het meten van oorzaak en gevolg niet voldaan aan de ceteris-paribus-voorwaarde.

Wellicht zijn niet alle andere omstandigheden gelijk gebleven ten opzichte van de vorige week.
Zo kan het drukker of minder druk zijn geweest door bijvoorbeeld het weer of een vakantieweek.
Of wellicht stond er die week een andere kraam met concurrerende producten (of juist niet).

Je weet dus niet zeker of de veranderde vraag alleen maar het gevolg is van de prijsverandering (en dat zou wel moeten!).

 

Vraag 3

a

%Δ oorzaak × E = %Δ gevolg
%Δ prijs × Ev = %Δ vraag
+7,5% × -0,4 = %Δ vraag
%Δ vraag = -3%
b

De prijs gaat procentueel méér omhoog (+7,5%) dan de vraag omlaag gaat (-3%).

prijs × hoeveelheid = omzet

prijs↑↑ × hoeveelheid ⇒ omzet

Het positieve effect van de prijsverhoging weegt dus zwaarder dan het negatieve effect van de vraagdaling in het berekenen van de omzet.

Vraag 4

a

%Δ oorzaak × E = %Δ gevolg
%Δ prijs × Ev = %Δ vraag
%Δ prijs × -1,8 = +8%
%Δ prijs = -4,4%
(dus een prijsdaling)
b

Een prijselasticiteit van -1,8 wil zeggen dat er sprake is van een elastische vraag.

De procentuele verandering van de vraag zal dan groter zijn dan de procentuele verandering van de prijs.
Bij een prijsverhoging zal de vraag dalen.

De procentuele daling van de vraag zal groter zijn dan de procentuele stijging van de prijs. Daardoor zal de omzet dalen.

print