Na de Tweede Wereldoorlog voerde de Nederlandse regering tal van uitkeringen in. Eén van deze uitkeringen was een pensioen voor iedere Nederlander: een wet die in 1957 werd omgebouwd tot de AOW.
Hoeveel iemand te besteden heeft wanneer hij stopt met werken is zeer verschillend.
In Nederland bestaat het pensioen vaak uit drie lagen, waarvan de basis wordt gevormd door de AOW:
1 – AOW
De basis van elke pensioen is de AOW-uitkering.
Iedereen die tussen zijn 15de en 66*ste in Nederland heeft gewoond, heeft recht op een AOW-uitkering.
De hoogte van de AOW-uitkering wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld. De hoogte is niet afhankelijk van het inkomen, maar voor iedereen gelijk.
De uitkering van de gepensioneerden wordt betaald door de werkende in datzelfde jaar.
Daarom is dit onderdeel van het pensioen gevoelig voor vergrijzing van de bevolking.
>> zie omslagstelsel
* de leeftijd waarop de AOW-uitkering begint in afhankelijk gemaakt van de levensverwachting. Momenteel schuift die leeftijdsgrens langzaam naar 67 jaar, maar kan nog verder doorgroeien.
2 – Bedrijfspensioen
De meeste werknemers in Nederland bouwen via hun werkgever pensioen op. Vaak is deelname aan zo’n pensioenregeling verplicht.
Het voordeel van pensioen opbouwen in een gezamenlijke (of: collectieve) pensioenregeling is onder andere dat de kosten met elkaar worden gedeeld. En hoe lager de kosten zijn, hoe meer geld er overblijft om pensioen mee op te bouwen.
De hoogte van de uitkering bedraagt ongeveer 70% van het gemiddeld verdiende salaris.
De uitkering van de gepensioneerden wordt betaald uit een gezamenlijke spaarpot. Die spaarpot werd door de gepensioneerden gevuld tijdens hun werkzame leven. Dat spaargeld werd vervolgens belegd om te kunnen groeien.
Dit onderdeel van het pensioen is niet gevoelig voor vergrijzing, maar wel voor de risico’s van beleggen.
Een groot deel van het spaargeld in Nederland wordt gevormd door het spaargeld voor dit bedrijfspensioen. In Nederland zit meer dan 1.400 miljard euro in die spaarpot.
>> zie kapitaaldekkingsstelsel
3 – Individuele regelingen / besparingen
Er zijn veel manieren om ervoor te zorgen dat je nog wat extra krijgt na je pensioen. Uiteraard moet je daar zelf voor sparen (of premie betalen).
De overheid stimuleert sommige van deze spaarvormen door ze aftrekbaar te maken van de belasting.