Vraag 1
In een klas zitten maar 15 leerlingen.
Tijdens een les economie gaat het over bijbaantjes. De economieleraar wil graag weten hoeveel leerlingen een bijbaantje hebben. Ook vraagt hij aan de leerlingen hoeveel zij verdienen per maand.
Hij schrijft de gegevens op het bord:
15 leerlingen in totaal |
a |
Bereken hoeveel de werkende leerlingen met een bijbaantje gemiddeld verdienen. |
b |
Bereken hoeveel de leerlingen in deze klas gemiddeld verdienen met een bijbaantje. |
Vervolgens vertelt de leraar dat in Nederland 12 miljoen mensen werken. Samen verdienen die € 450 miljard.
c |
Bereken het gemiddelde inkomen van een werkende Nederlander. |
Vraag 2
Een manager van een groot bedrijf zet de omzetcijfers van vorig jaar op een rijtje:
a |
Bereken de gemiddelde omzet van de eerste 6 maanden. Afronden op mln. euro’s |
b |
Bereken de gemiddelde omzet van de tweede helft van het jaar. Afronden op mln. euro’s |
c |
Bereken de gemiddelde omzet over het gehele jaar. Afronden op mln. euro’s. |
Vraag 3
In een fabriek werken 40 mensen in de productie.
Ook werken er 5 mensen op kantoor en zijn er 2 directieleden.
Op de personeelsadministratie vinden we het onderstaand kladblaadje over de lonen:
Loon per werknemer | februari |
afdeling productie kantoor directie |
€ 2.850,85 € 3.872,43 € 5.294,67 |
a |
Bereken het gemiddelde loon van de werknemers in dit bedrijf. |
Vraag 4
Een handige leerling heeft een webwinkel. Via zijn site verkoopt hij 20 verschillende producten.
Het gaat erg goed met de verkopen. Daarom verhoogt hij de prijzen van zijn producten.
De 6 producten die het best verkopen verhoogt hij 10% in prijs. De overige 14 producten gaan 4% in prijs omhoog.
a |
Bereken de gemiddelde prijsstijging van de producten op deze website. |