Vraag 1

In onderstaande grafiek staat de verkoopbereidheid van diverse boeren om hun grond ter beschikking te stellen als parkeerplaats bij een plaatselijk evenement.

De gemeente schrijft uiteindelijk een prijs per parkeerplaats voor van € 1,50.

a

Neem bovenstaande grafiek over in je schrift en arceer het producentensurplus.

b

Leg uit waarom het producentensurplus niet voor alle boeren hetzelfde is.

Vraag 2

Gegeven de collectieve aanbodvergelijking van luxe koffie-automaat:

Qa = 12,5P – 1.250

waarbij:
Qa = aangeboden hoeveelheid in 1.000 stuks per maand
P = prijs per apparaat

In de uitgangssituatie kost het apparaat € 350.

a

Neem de grafiek over in je schrift en arceer het producentensurplus in de uitgangssituatie.

b

Bereken de omvang van het producentensurplus in de uitgangssituatie.

c

Arceer de afname van het producentensurplus indien de prijs van het apparaat met € 50 daalt.

d

Bereken de afname van het producentensurplus door deze prijsdaling.

Vraag 3

Het gedrag van autofabrikanten van een bepaald type elektrische auto kan met de volgende aanbodfunctie worden beschreven:

Qa = 0,15P – 1,5

Waarbij:
Qa = aangeboden hoeveelheid in miljoen auto’s per jaar
P = prijs van de elektrische auto in 1.000 euro’s

a

Arceer én bereken het producentensurplus indien de prijs van deze auto € 40.000 bedraagt.

b

Een nieuwe uitvinding maakt de productiekosten van accu’s een stuk goedkoper.
Schets het effect van deze ontwikkeling in de grafiek.

c

Noem nog een andere oorzaak waardoor de aanbodlijn op dezelfde manier kan veranderen.

Vraag 1

a
b

De kosten om een veld om te bouwen tot parkeerplaats (of de schade die door het parkeren ontstaat) is niet voor alle boeren hetzelfde. Daarom is de verkoopbereidheid voor alle boeren verschillend.
Het surplus is afhankelijk van de verkoopbereidheid. Een verschillende verkoopbereidheid betekent dus ook een verschillend surplus.

Vraag 2

a

Bij een prijs van € 350 wordt het aanbod:

Qa = 12,5P – 1.250
Qa = 12,5×350 – 1.250
Qa = 3.125

b

Het producentensurplus is een driehoek, waarvan de omvang berekend kan worden met: ½ × basis × hoogte

PS = ½ × 3.125.000 stuks × € 250
PS = € 390.625.000

c
d

De verandering van een surplus kun je het beste uitrekenen door de oude en de nieuwe situatie te vergelijken.

Het oude PS bedroeg € 390.625.000 (zie vraag b)

Het nieuwe PS:
½ × 2.500.000 stuks × € 200 = € 250.000.000

Het producentensurplus is dus afgenomen met € 140.625.000

Vraag 3

a

Qa = 0,15P – 1,5
waarbij P = 40

Qa = 0,15×40 – 1,5
Qa = 4,5 (miljoen auto’s)

Producentensurplus =
½ × basis × hoogte =
½ × 4,5 mln. auto’s × (€ 40.000 – € 10.000) =
€ 67,5 mld.

b De aanbodlijn verschuift evenwijdig naar rechts, omdat door de lagere productiekosten bij dezelfde prijs meer aanbieders bereid zijn deze auto te produceren.
(Let op dat de aanbodlijn nog steeds de prijs-as bij een positieve waarde snijdt! – zelfs de meest efficiënte producent zal een minimale prijs willen hebben voordat hij de auto gaat aanbieden)
c

Voorbeelden van een juist antwoord:

  • Een stijging van het aantal aanbieders.
  • Elke andere daling van de productiekosten kan een juist antwoord zijn.
print