Vraag 1
Julia heeft een eigen bedrijfje naast haar schoolwerk. Zij verkoopt bonbons huis-aan-huis.
Zij hanteert een verkoopprijs van € 9,09 voor een doosje luxe bonbons.
In een maand verkoopt zij 450 doosjes. Zij koopt de bonbons van een chocolaterie voor € 3,75.
Naast de inkoopkosten voor de bonbons heeft zij nog € 350 aan bedrijfskosten, zoals het drukken en verspreiden van reclamefolders en de huur van een mobiele pinautomaat.
a |
Bereken de consumentenprijs van een doosje bonbons. |
b |
Bereken de omzet van Julia deze maand. |
c |
Bereken het brutowinst opslagpercentage dat Julia hanteert. |
d |
Bereken de totale nettowinst voor Julia. |
Vraag 2
Een kledingzaak, gespecialiseerd in spijkerbroeken, koopt deze in voor € 14,20.
De winkel verkoopt ze tegen een consumentenprijs van € 79,80.
Omdat klanten het erg fijn vinden, heeft de winkel ook truien. Deze worden ingekocht voor € 8,80 en verkocht tegen een consumentenprijs van € 34,90.
In een maand tijd worden er 600 broeken en 230 truien verkocht.
De bedrijfskosten van de kledingzaak bedragen € 21.000 per maand.
a |
Bereken de verkoopprijzen van een spijkerbroek en een trui. |
b |
Bereken het brutowinst opslagpercentage voor een spijkerbroek. |
c |
Bereken de nettowinst van de kledingzaak. |