Vraag 1
Karin probeert haar eigen CPI te berekenen.
Zij heeft daarvoor haar eigen uitgaven bijgehouden. De prijsveranderingen van de productgroepen heeft zij van de CBS-website gehaald.
Productcategorie | Prijsverandering | Uitgaven |
---|---|---|
Woning | + 1,3% | € 900 |
Verzekering en zorg | + 5% | € 375 |
Voeding | – 1,1 % | € 240 |
Sport en ontspanning | 0% | € 180 |
Overige | + 2,1% | € 300 |
a |
Bereken het CPI voor Karin. |
Saskia is een vriendin van Karin.
Zij kijkt naar de gegevens van Karin en ziet dat zij een vergelijkbaar uitgavenpatroon heeft. Saskia geeft echter minder geld uit aan ‘wonen’ en juist meer aan ‘sport’.
b |
Wat kun je zeggen over de hoogte van het CPI van Saskia ten opzichte van dat van Karin? Verklaar je antwoord. |
Vraag 2
Op basis van onderzoek door het CBS is het volgende verzameld:
deze gegevens zijn fictief
Productgroep | Aandeel in uitgaven |
Prijsverandering 2018 t.o.v. 2017 |
Prijsindex 2019 t.o.v. 2017 |
---|---|---|---|
Wonen | 42% | +3,5% | 108,0 |
Voeding en verzorging | 18% | + 1,1% | 102,1 |
Verzekering | 7% | +2,5% | 107,1 |
Vervoer | 11% | -1% | 100,5 |
Ontspanning en sport | 9% | +1,8% | 102,9 |
Overige | 13% | +0,2% | 101,3 |
Totaal | 100% | ………. | ………. |
a |
Bereken de CPI’s voor 2018 én 2019 met 2017 als basisjaar. |
b |
Bereken de inflatie in 2018 en 2019. |
c |
Hoe noemen we het onderzoek dat CBS doet om de wegingsfactoren te bepalen? |