Nederland heeft na de Tweede Wereldoorlog een omvangrijk stelsel voor sociale zekerheid opgebouwd. Een onderdeel van dit stelsel is de Algemene Ouderdomswet (AOW). De financiering van de uitkeringen voor de AOW vindt plaats via het omslagstelsel. Die financiering kan in de toekomst problematisch worden.

De gegevens in onderstaande tabel geven voor dit probleem enige onderbouwing. In deze opgave veronderstellen we dat alleen de groep 20-64 jarigen premies AOW betaalt.

  2000 2010 2040
aantal 20-64 jarigen (× 1000 personen) 9.881 9.997 10.104
aantal 65+-ers (× 1000 personen) 2.176 2.678 4.048
alleenstaande 65+-ers (in % van alle 65+-ers) 44 47 54

AOW-uitkering per persoon (in euro’s per jaar)

  • alleenstaanden
  • gehuwden/samenwonenden

 

€ 10.300
€ 7.200

   
consumentenprijsindex (1992 = 100) 125 152  
a

Beschrijf de werking van het omslagstelsel.

b

Leg uit, door minstens twee verschillende gegevens uit de tabel te gebruiken, hoe de financiering van de AOW na 2000 een probleem kan worden.

In 2000 is in de groep 20-64 jaar het inkomen per persoon waarover deze premie betaald wordt (het premie-inkomen) gemiddeld 10.525 euro. Het premiepercentage voor de AOW bedraagt in dat jaar 17,9%.

Veronderstel dat het reële premie-inkomen per persoon in de groep 20-64 jaar in 2010 (gemiddeld) gelijk blijft ten opzichte van 2000 en dat de AOW-uitkering waardevast blijft.

c

Toon met een berekening aan dat de collectieve sector in 2010 in totaal 28,2 miljard euro AOW moet uitkeren.

d

Bereken het premiepercentage dat nodig is om in 2010 alle AOW-uitkeringen te kunnen financieren.

a

Bij een omslagstelsel betalen de werkenden via premies de uitkeringen voor de gepensioneerden in het lopende jaar.

b

Ten eerste neemt de i/a-ratio toe. Het aantal 20-64 jarigen neemt nauwelijks toe, terwijl het aantal 65+-ers flink stijgt.
Daardoor moet elke werkende veel meer premie gaan betalen.

Ten tweede neemt het aantal alleenstaande 65+-ers toe. En die krijgen een hogere uitkering.

c

In 2010 zijn er 2.678.000 65+-ers:

  • 47% alleenstaand = 1.258.660
  • 53% samen = 1.419.340

De uitkering is waardevast en stijgt dus mee met de inflatie. De bedragen voor 2010 worden dan:

  • alleenstaande: € 10.300 : 125 × 152 = € 12.524,80
  • samenwonende: € 7.200 : 125 × 152 = € 8.755,20

In totaal is dus een bedrag nodig van:
(1.258.660 × € 12.524,80) + (1.419.340 × € 8.755,20) = € 28.191.070.336 ≈ € 28,2 mld.

d

Als het reële premie-inkomen gelijk blijft, stijgt het premie-inkomen mee met de prijzen.
Het premie-inkomen in 2010 is dus:
€ 10.525 : 125 × 152 = € 12.798,40

Er zijn 9.997.000 20-64 jarigen. Het totale premie-inkomen bedraagt dus:
9.997.000 × € 12.798,40 = € 127.945.604.800

In procenten:
€ 28,2 mld. van € 127,9 mld ≈ 22%

print