Vraag 1

Onderstaande grafieken geven informatie over de maatschappelijke geldhoeveelheid in 2018.
In dit jaar was er voor € 4,2 mld. aan muntgeld in omloop.

a

Bereken de waarde van de bankbiljetten die in 2018 in omloop was.

b

Bereken de omvang van de Maatschappelijke geldhoeveelheid in 2018.

In Nederland kun je voor één biljet van € 100 bij McDonald’s ruim tien BigMac-menu’s kopen.
In Indonesië kun je voor één biljet van 100 Rupiah nét één hamburger kopen.

c

Is er een verschil in nominale waarde tussen de twee genoemde bankbiljetten? Verklaar je antwoord.

d

Is er een verschil in intrinsieke waarde tussen de twee genoemde bankbiljetten? Verklaar je antwoord.

e

Waarom heb je waarschijnlijk liever een biljet van € 100 dan een biljet van 100 Rupiah?

Vraag 2

a

Welke functie(s) van geld herken je in onderstaande voorbeelden?

  1. Meike koopt voor € 120 een paar nieuwe volleybalschoenen.
  2. Een nieuwe laptop kost minder dan een nieuwe iphone.
  3. Jessie wordt door de politie aangehouden wanneer zij ’s ochtends naar school fietst. Haar verlichting is stuk en ze krijgt een boete van € 90.
  4. Stephan bewaart het geld dat hij gekregen heeft voor zijn verjaardag in een lade onder zijn sokken.
b

Soagan haalt met haar pinpas € 50 uit de geldautomaat.

Wat is er gebeurt met:

  1. de chartale geldhoeveelheid
  2. de girale geldhoeveelheid
  3. de totale maatschappelijke geldhoeveelheid

De samenstelling van de Maatschappelijke geldhoeveelheid is in de loop van de jaren sterk veranderd, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt.

c

Met hoeveel procent is het aandeel van giraal geld in de totale geldhoeveelheid gestegen in de beschreven 50 jaar?

d

Leg uit waarom vooral na de jaren ’70 het aandeel van chartaal geld in de geldhoeveelheid sneller is afgenomen.

e

Wat verwacht jij dat er de komende 10 jaar gaat gebeuren met het aandeel van chartaal geld in de geldhoeveelheid? Motiveer je antwoord.

Vraag 1

a

€ 4,2 mld. is 5% van de totale hoeveelheid chartaal geld (100%)
Totale chartale geld = 4,2 / 5 × 100 = € 84 mld.
Bankbiljetten = 95% van € 84 mld. = € 79,8 mld.

OF
direct: 4,2 / 5 × 95 = € 79,8 mld.

b

Totale chartale geldhoeveelheid van € 84 mld. is 14% van de Maatschappelijke geldhoeveelheid.
Maatschappelijke geldhoeveelheid = 84 / 14 × 100 = € 600 mld.

c

De nominale waarde van beide bankbiljetten is hetzelfde: 100 eenheden van de munt.

d

De instrinsieke waarde zal wel ongeveer hetzelfde zijn, want het zijn allebei papieren briefjes met enkele beveiligingskenmerken. De materiaalwaarde zal niet heel verschillend zijn.

e

Met de 100 euro kun je veel meer kopen. Dus dat briefje is veel aantrekkelijker, omdat het meer koopkracht heeft.

Vraag 2

a

De volgende functie van geld:

  1. ruilmiddel
  2. rekeneenheid
  3. ruilmiddel
  4. waardeopslag
b

Bij pinnen uit de geldautomaat gaat:

  1. de chartale geldhoeveelheid omhoog (bank hoort niet bij het publiek)
  2. de girale geldhoeveelheid omlaag (geld gaat van de bankrekening af)
  3. en blijft de maatschappelijke geldhoeveelheid gelijk.
c

In 1950 was het aandeel giraal geld: (100-48) 52%
In 2000 was het aandeel giraal geld: (100-16) 84%

Het aandeel is dus toegenomen met 32%-punten ten opzichte van 52.
dat is 32/52 × 100% = 61,5% toegenomen.

d

Door de opkomst van de computer werd giraal betalen steeds gemakkelijker.

e

Voorbeelden van een goed antwoord:

  • Het aandeel chartaal geld zal verder dalen, omdat betalen met de telefoon en andere digitale vormen van betalen het chartale geld volledig overbodig zullen maken.
  • De daling zal sterk afvlakken, omdat er situaties zullen blijven waar chartaal geld handiger is dan giraal geld.
print