Een monopolist kan zelf zijn prijs bepalen. Hoeveel producten hij dan verkoopt is afhankelijk van de betalingsbereidheid van zijn klanten.
De producent kan dus een prijs en productie-omvang kiezen die hij wil, afhankelijk van zijn doelstelling:
Monopolist
Gegeven:
- De monopolist heeft een productiecapaciteit van 100.000 stuks
- De variabele kosten bedragen € 30 per product
- De constante kosten bedragen in totaal € 1.000.000
- De betalingsbereidheid van de consumenten kan beschreven worden met de vraaglijn:
Qv = – P + 100 (waarbij Q in 1.000 stuks)
In het geval van een monopolist wordt meestal gekeken naar de bedragen per product: de gemiddelde kosten en gemiddelde opbrengsten.
Break-even-punt
In de grafiek zien we de twee break-even-punten. Er zijn twee snijpunten van GO en GTK.
Tussen de beide BEP liggen de kosten onder de opbrengsten. Dan wordt er dus winst gemaakt.
Wanneer een monopolist kiest voor een BEP, zal hij dat niet doen omdat hij geen winst wil maken. Hij doet dit omdat hij bijvoorbeeld snel een markt wil veroveren. In dat geval is het natuurlijk zaak om het tweede BEP te kiezen, met een lage prijs en veel afzet.
Maximale omzet
De marginale opbrengstenlijn geeft aan hoeveel extra opbrengst een producent verdient als hij één extra product verkoopt.
Zolang de MO-lijn positief is, zal de totale opbrengst stijgen (al stijgt hij steeds minder hard).
De omzet is maximaal als MO = 0, dus bij een productie van 50.000 stuks.
Maximale totale winst
Bij een lage productie-omvang is MO > MK. Dat betekent dat een extra product méér extra opbrengt, dan het extra kost. De winst zal door dat product dus stijgen.
Het verschil tussen MO en MK wordt wel steeds kleiner als er meer geproduceerd wordt, maar zolang MO > MK zal de winst stijgen.
Tot 35.000 producten zal de winst dus blijven stijgen.
Bij 35.000 producten zijn MO en MK aan elkaar gelijk.
Na 35.000 producten worden de MK > MO. Dat wil dus zeggen dat een extra product méér extra kost dan het extra oplevert, waardoor de totale winst daalt.
Maximale winst wordt dus gehaald bij de productie-omvang waar geldt: MO = MK
In dit geval bij 35.000 producten.
Hulp-punten!
Bij elke doelstelling hoort dus een hulp-punt om de productie-omvang te kunnen kiezen:
Dankzij de hulp-punten kun je dus de productie-omvang vinden die hoort bij de gekozen doelstelling.
Vanuit die productie-omvang kun je vervolgens de prijs (GO) of de kosten (GTK) aflezen of uitrekenen.
Ga daarvoor vanuit de gekozen productie-omvang omhoog tot je de lijn juiste tegenkomt.
Uiteraard zijn de stappen hetzelfde wanneer je het moet uitrekenen in plaats van aflezen.
Daarvoor hebben we nog de formule van MO nodig:
MO = -2Q + 100
1 – Hulp-punt voor TWmax:
MO = MK
2 – Bepaal de productie:
-2Q + 100 = 30
-2Q = -70
Q = 35
3 – Bereken de prijs:
Qv = – P + 100
35 = -P + 100
P = 65
4 – Bereken de kosten:
GTK = GVK + GCK
GVK = 30
GTK = 1 mln/35.000 +
GTK = 58,57