De prijselasticiteit van de vraag is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de vraag naar een bepaald product reageert op een prijsverandering van dat product.
Bij de prijselasticiteit van de vraag gaat het om de mate waarin de vraag naar een product reageert op een prijsverandering van dat product (in procentuele veranderingen).
We kunnen vooraf al bedenken dat er een negatief verband is tussen de prijs van een product en de vraag naar een product, want als de prijs van een product daalt, zal de vraag naar het product stijgen (en andersom).
De prijselasticiteit van de vraag, de maatstaf voor dat verband, zal dus ook negatief zijn!
Indien de waarde van de prijselasticiteit van de vraag -2,1 bedraagt,
wil dat zeggen dat een prijsverhoging van 1% leidt tot een vraagdaling van 2,1% (1% × -2,1).
Een prijsverlaging van 3%, zal dus een vraagstijging van 6,3% (-3% × -2,1) veroorzaken.
Volkomen inelastische vraag (Ev = 0)
Bij een volkomen inelastische vraag reageert de vraag niet op een verandering van de prijs.
Consumenten blijven ook na een prijsverhoging net zoveel kopen als voorheen.
Het maakt niet uit hoe groot de prijsverandering is.
Vermenigvuldigd met 0 (Ev) levert de uitkomst 0 op. De vraag zal dus niet veranderen.
Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen zonder klanten kwijt te raken.
De producent kan dus bij een prijsverhoging rekenen op een forse omzetstijging ( prijs↑ × afzet= ⇒ omzet ↑).
Relatief inelastische vraag (-1 < Ev < 0)
Indien de waarde van de prijselasticiteit tussen de -1 en de 0 ligt, is er sprake van een zwak negatief verband:
bij een prijsstijging gaat de consument wel minder van het product kopen, maar de %ΔQv < %ΔP.
De vraag reageert minder dan evenredig op de prijs.
Indien in bovenstaande formule de procentuele verandering van de prijs wordt vermenigvuldigd met een elasticiteit (Epv) tussen de -1 en de 0, zal uitkomst een kleiner getal opleveren (de procentuele verandering van de vraag).
Bijvoorbeeld:
+5% × -⅓ = -1,67% ⇒ de %ΔQv < %ΔP (NB: absolute waarde, dus alsof alle getallen positief zijn)
-8% × -⅝ = +5% ⇒ de %ΔQv < %ΔP (NB: absolute waarde, dus alsof alle getallen positief zijn)
Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, raakt wel enkele klanten kwijt, maar zal per saldo toch meer omzet maken.
De producent kan dus bij een prijsverhoging rekenen op een omzetstijging ( prijs↑↑ × afzet↓ ⇒ omzet ↑).
Relatief elastische vraag (Ev < -1)
Indien de waarde van de prijselasticiteit kleiner is dan -1 , is er sprake van een sterk negatief verband:
bij een prijsstijging gaat de consument veel minder van het product kopen: de %ΔQv > %ΔP.
De vraag reageert meer dan evenredig op de prijs.
Indien in bovenstaande formule de procentuele verandering van de prijs wordt vermenigvuldigd met een elasticiteit (Epv) kleiner dan -1, zal uitkomst een groter getal opleveren (de procentuele verandering van de vraag).
Bijvoorbeeld:
-5% × -20 = +100% ⇒ de %ΔQv > %ΔP (NB: absolute waarde, dus alsof alle getallen positief zijn)
+2,5% × -3 = -7,5% ⇒ de %ΔQv > %ΔP (NB: absolute waarde, dus alsof alle getallen positief zijn)
Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, maar raakt heel veel klanten kwijt, waardoor per saldo zijn omzet zal dalen.
De producent moet dus bij een prijsverhoging rekenen op een omzetdaling ( prijs↑ × afzet↓↓ ⇒ omzet ↓).