De omvang van de productie kunnen we op drie manieren meten.
Via de productie zelf. Via het inkomen dat ermee verdiend wordt. Of via de producten die gekocht worden.
Productie vindt niet alleen plaats bij bedrijven, maar ook bij de overheid.
Meten op drie manieren
Zoals ook in het filmpje van het CBS wordt verteld, kan het BBP op drie manieren worden uitgerekend:
Via onderstaande afbeelding kunnen we zien dat deze drie methodes uiteindelijk hetzelfde getal opleveren.
Voordat we elke methode uitgebreider bekijken, kunnen we de drie manieren vanuit de afbeelding even snel toepassen:
De objectieve methode: BBP
Met het Binnenlands Product wordt de waarde aangegeven van de totale productie binnen de Nederlandse (geografische) grenzen.
Daarvoor moeten we dus de productie van de overheid en de productie van (in Nederland gevestigde) bedrijven bij elkaar optellen.
Bruto Toegevoegde Waarde Bedrijven
Bruto Toegevoegde Waarde Overheid +
Bruto Binnenlands Product (BBP)
> zie toegevoegde waarde
Bruto Toegevoede Waarde Bedrijven
Een bedrijf is zelden als enige betrokken bij het maken van een product. Meestal koopt een bedrijf diverse grond- en hulpstoffen van andere bedrijven in, verwerkt het bedrijf het, en verkoopt het vervolgens weer door aan een ander bedrijf (of de consument).
Het verschil tussen de inkoopwaarde en de verkoopwaarde ontstaat door de productie van het bedrijf. We noemen dat de toegevoegde waarde: de waarde die het bedrijf toevoegt dankzij haar bewerkingen.
Omzet bedrijven
Inkoopwaarde bedrijven –
Bruto Toegevoegde Waarde bedrijven
De inkoopwaarde van bedrijven bestaat niet alleen uit grond- en hulpstoffen.
Ook diensten worden ingekocht. Het inhuren van bijvoorbeeld een boekhouder valt dus ook onder de ‘inkoopwaarde’.
Marktprijzen / Factorkosten
In het bovenstaande verhaal zijn we uitgegaan van de omzet van een bedrijf. De verkoopprijs die de basis vormt van de omzet is de prijs exclusief BTW.
De marktprijs is dankzij de BTW en andere kostprijsverhogende belastingen hoger. Hoewel sommige producten in de winkel kunstmatig goedkoper, omdat de producent een subsidie heeft gekregen.
We spreken van Toegevoegde Waarde tegen factorkosten wanneer we het effect van de prijsverhogende belastingen en prijsverlagende subsidie buiten de berekening houden. Dan berekenen we namelijk de kosten van de productiefactoren: daarom “factorkosten“.
We spreken van Toegevoegde Waarde tegen marktprijzen wanneer we uitgaan van de winkelprijzen.
Het totaalplaatje ziet er dan als volgt uit:
Bruto Toegevoede Waarde Overheid
De productie bij de overheid kunnen we niet meten met dezelfde methode “omzet-inkopen”. De overheid verkoopt geen individuele producten waarvoor een prijs wordt berekend. De overheid heeft dus geen ‘omzet’.
Om de productiewaarde van de overheid te bepalen is een eenvoudige afspraak gemaakt:
netto toegevoegde waarde = som van alle ambtenarensalarissen
Netto Toegevoegde Waarde overheid
(= ambtenarensalarissen)
Afschrijvingen overheid +
Bruto Toegevoegde Waarde overheid
De overheid gebruikt net als bedrijven kapitaalgoederen die afgeschreven moeten worden.
Om voor de overheid de bruto toegevoegde waarde te bepalen moeten deze afschrijvingen van de overheid opgeteld worden bij de ambtenarensalarissen.
Subjectieve methode: NBI
De netto toegevoegde waarde van bedrijven bestaat uit de beloning voor de gebruikte productiefactoren voor de productie.
Optellen van deze primaire inkomens levert dus óók de totale omvang van de productie op.
De netto toegevoegde waarde van de overheid bestaat, vanuit zijn definitie, uitsluitend uit het primaire inkomen voor arbeid.
Vanuit de definitie is de netto omvang van de productie van de overheid gelijk aan de som van de ambtenarensalarissen.
Door van beide sectoren alle primaire inkomens op te tellen, hebben we via het inkomen de totale (netto) binnenlandse productiewaarde berekend.
Loon + pacht + huur + rente + winst (bedrijven)
Loon ambtenaren (overheid) +
Netto Binnenlands Inkomen
Bestedingenmethode: NNI
In het voorbeeld van de chipsproductie zagen we dat de productiewaarde van alle betrokken bedrijven opgeteld gelijk is aan het bedrag dat de eindgebruiker betaalt.
Door de aankopen van alle eindgebruikers te tellen, kunnen we dus ook de productie van alle betrokken bedrijven meten.
Die eindgebruikers zijn:
Omdat in de import en export ook alle betalingen/ontvangsten voor buitenlandse productiefactoren zijn opgenomen, berekenen we op deze manier het (netto) Nationaal Inkomen.
> zie betalingsbalans (inkomensrekening)
Zodat voor de bestedingenmethode geldt:
NNI = C + I + O + E – M
Let op:
Omdat de waarde van de productie een optelsom van de verdiende inkomens, mogen de woorden ‘product’ ook steeds vervangen worden door ‘inkomen’.
Bijvoorbeeld: Bruto Binnenlands Product (BBP) = Bruto Binnenlands Inkomen (BBI).