Internationale economische samenwerking kenmerkt zich altijd door de spanning tussen vrijhandel en protectionisme.
Aan de ene kant leidt vrijhandel op de lange termijn tot hogere welvaart voor iedereen. Aan de andere kant kan vrije handel op korte termijn leiden tot verlies van banen in bepaalde sectoren.
De druk, zeker als het economische tij minder gunstig is, om over te gaan tot protectionistische maatregelen is vaak groot.
Economische samenwerking en vrijhandel
Vrije handel tussen landen heeft vele voordelen:
Vrijhandel leidt dus, zeker in theorie, tot goedkopere en betere producten en dus tot meer welvaart. Mede om die reden streven landen (zoals de Europese landen) tot verregaande economische samenwerking.
Er zijn een aantal samenwerkingsvormen te herkennen, waarbij landen op steeds meer punten met elkaar gaan samenwerken. Dit is globaal weergegeven in onderstaand schema:
interne vrijhandel | gezamenlijke handelspolitiek | vrij verkeer van productie-factoren | gezamenlijke beleid op econ. , sociale zaken en financieën | gezamenlijke munt | |
Vrijhandelsgebied | X | ||||
Douane Unie | X | X | |||
Gemeenschappelijke markt | X | X | X | ||
Economische Unie | X | X | X | X | |
Economische & Monetaire Unie | X | X | X | X | X |
Protectionisme
Wanneer landen hun eigen bedrijven of consumenten beschermen tegen producten uit het buitenland, spreken we van protectionisme.
Landen kiezen voor protectionistische maatregelen, omdat vrije handel ook nadelen kan hebben:
Het beschermen van de eigen bedrijven en werkgelegenheid kan op diverse manieren.
Zo kan een land buitenlandse producten duurder maken door er bij de import extra belasting voor te vragen (invoerheffingen) of het aantal producten dat ingevoerd mag worden te maximeren (contingentering).
Ook het subsidiëren van de eigen producenten is een vorm van oneerlijke concurrentie. Daarom hoort dat ook thuis onder het kopje ‘protectionisme’.
Protectionisme is slecht voor de internationale relaties, omdat het ‘oneerlijk’ is.
Er is echter één vorm van protectionisme die internationaal geaccepteerd wordt: het beschermen van nieuwe industrie (infant industry argument).
Bijvoorbeeld wanneer een ontwikkelingsland een eigen auto-industrie wil opzetten. Zo’n nieuw bedrijf zou nooit vanaf de eerste dag kunnen concurreren tegen de bestaande auto-industrie. In zo’n geval mag de overheid de nieuwe industrie tijdelijk beschermen tegen de concurrentie uit het buitenland.