Indexeren is het aanpassen van het pensioen naar aanleiding van de gemiddelde prijs- en/of loonontwikkeling in het afgelopen jaar.
Pensioenfondsen proberen (pensioen)uitkeringen mee te laten stijgen met de stijging van prijzen of de stijging van de lonen.
Maar hoe meer de uitkeringen stijgen, hoe meer geld er voor die uitkeringen nodig is. De beschikbare middelen stellen dus grenzen aan het laten stijgen van de uitkeringen.
De duurste variant, waarbij de uitkeringen het meest stijgen, is een welvaartsvaste uitkering.
In het slechtste geval, wanneer er grote geldproblemen zijn, wordt er gekort op de uitkeringen.
Welvaartsvaste uitkering
Een welvaartsvaste uitkering houdt in dat het bedrag van de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd wordt als de gemiddelde lonen in een land, zodat de welvaartsverhouding constant blijft.
Stel dat mensen met een baan jaarlijks 5% salaris erbij krijgen, terwijl de inflatie 2% is. Mensen met een baan gaan er dus jaarlijks flink in koopkracht op vooruit. Zij kunnen zich steeds meer luxe veroorloven.
Stel dat de overheid de uitkeringen jaarlijks aanpast aan de inflatie. Dat klinkt heel redelijk, want dan kunnen mensen met een uitkering ieder jaar hetzelfde blijven kopen.
In deze situatie zullen mensen met een baan dus steeds meer luxe kunnen kopen, terwijl mensen met een uitkering dat níet kunnen. Het verschil in welvaart neemt dus steeds toe.
Wanneer dat beperkt gebeurt, kan dat een positief gevolg hebben: mensen worden gestimuleerd om een baan te zoeken (maar die is er niet altijd!).
Maar hoe ziet dat eruit als je zoiets over een periode van 50 jaar bekijkt?
Bedenk eens wat iemand met een baan 50 jaar geleden kon kopen. Wanneer jouw koopkracht op dit moment zich zou beperken tot het niveau van 50 jaar geleden, zou jij je straatarm voelen.
Zo’n grote welvaartsverschillen kunnen gemakkelijk tot sociale onrust leiden.
Om te voorkomen dat welvaartsverschillen té groot worden is het dus van belang dat uitkeringen en lonen met hetzelfde percentage toenemen.
We spreken dan van een welvaartsvaste uitkering.
Waardevaste uitkering
Een waardevaste uitkering houdt in dat de koopkracht van de uitkering constant gehouden wordt door de uitkering jaarlijks aan te passen aan de hoogte van de inflatie.
Bijvoorbeeld:
Waardevast = koopkracht behouden | |
---|---|
jaar 0 |
Een AOW-er ontvangt een uitkering ter hoogte van € 550 We veronderstellen dat er maar één product is, dat € 5,50 kost. In dat geval kan deze AOW-er dus 100 producten kopen (koopkracht). |
jaar 1 |
De inflatie bedroeg 10%, zodat het product nu € 6,05 kost. Als er niets zou gebeuren met de hoogte van de uitkering, daalt de koopkracht naar 90,9 producten. Bij een waardevaste uitkering, stijgt de uitkering eveneens met 10%, zodat de AOW-er nu € 605 ontvangt. |
Om de koopkracht constant te houden moet de uitkering met eenzelfde percentage stijgen als de prijzen (inflatie).
Bij een waardevaste uitkering blijft de reële waarde van de uitkering gelijk.
Bevriezen van de uitkering
We spreken van het bevriezen van de uitkering wanneer het bedrag van de uitkering niet verandert.
De nominale uitkering, het geldbedrag, blijft in dat jaar gelijk.
Omdat er bijna altijd inflatie is, zal het bevriezen van de uitkering ervoor zorgen dat de koopkracht van de uitkering daalt.
Korten op de uitkering
In extreme gevallen, bijvoorbeeld wanneer de dekkingsgraad van pensioenfondsen erg laag is, zal het bedrag van de uitkering zelfs kunnen dalen.
Dit zorgt niet alleen voor een behoorlijke daling van de koopkracht van de uitkering, maar ook voor veel maatschappelijke onrust.