Opdracht 1 – begippen

Definities van begrippen heb je vaak nodig omdat bij uitlegvragen deze definitie moet worden toegepast op een context.
Zonder heldere begripskennis loop je vaak een deel van de scorepunten mis.

Wat is de definitie van de volgende begrippen:

a Waardevast
b Dekkingsgraad
c Indexatie
d Omslagstelsel

Opdracht 2

a

Een stijging van de i/a-ratio heeft tot gevolg dat de financiering van..

  1. de AOW eenvoudiger wordt.
  2. de AOW lastiger wordt.
  3. het bedrijfspensioen eenvoudiger wordt.
  4. het bedrijfspensioen lastiger wordt.
b

Over een periode van 19 jaar, van 2000 t/m 2019, werd de nominale AOW-uitkering in totaal met 15,75% verhoogd.
De gemiddelde inflatie in deze periode bedroeg 1,3%

Bereken de totale procentuele verandering van de koopkracht van een AOW-uitkering over deze periode.

  1. + 14,3%
  2. – 7,2%
  3. -9,4%
  4. -12,1%
c

Een stijging van de rekenrente zorgt ervoor dat..

  1. de dekkingsgraad daalt.
  2. beleggingen voor het pensioenfonds meer rendement opleveren.
  3. pensioenen op papier beter aan hun verplichtingen kunnen voldoen.
  4. pensioenen meer geld in kas hebben.
d

Zet de verschillende vormen van indexatie in de juiste volgorde (van gunstig naar ongunstig):

  • bevriezen
  • korten
  • welvaartsvast
  • waardevast
e

Bij welke pijler van het pensioen is geen sprake van ruilen over de tijd?

  1. AOW
  2. Bedrijfspensioen
  3. Individuele besparingen
  4. In alle drie genoemde gevallen is sprake van ruilen over de tijd.
print