Vraag 1
Het routeschema van de Eneco Tour 2009 zag er als volgt uit:
|
a | Bereken de gemiddelde ritlengte (van rit 1 tot en met 6). |
Vraag 2
De resultaten van een examengroep economie zijn samengevat in onderstaande tabel.
Aantal leerlingen | Cijfer |
1 leerling | 4 |
3 leerlingen | 5 |
15 leerlingen | 6 |
5 leerlingen | 7 |
2 leerlingen | 8 |
1 leerling | 9 |
a | Bereken het gemiddelde economiecijfer (1 decimaal) van deze groep examenleerlingen. |
Vraag 3
In de eerste periode van het schooljaar krijgt Jan voor het vak economie alleen maar schriftelijke overhoringen. Deze so-tjes hebben allemaal dezelfde weging (1). Hij haalt achtereenvolgens de volgende cijfers: 7,5Â –Â 6,8Â –Â 8,0Â –Â 5,1
a | Bereken welk cijfer Jan voor economie op zijn eerste rapport krijgt. |
In de tweede periode krijgt Jan ook repetities.
Deze repetities tellen 2× zo zwaar als so-tjes. Ze krijgen dus een weging 2.
In periode 2 haalt hij de volgende cijfers: 3,8 (so)Â – 6,6 (rep)Â –Â 8,0 (rep)Â – 7,0 (so).
De school werkt met een doorlopend gemiddelde, zodat ook de cijfers uit periode 1 gewoon meetellen.
b | Bereken welk cijfer Jan voor economie op zijn tweede rapport krijgt. |
Vraag 4
Iemand geeft zijn hele inkomen uit aan 10 goederen.
Slechts 2 van deze goederen veranderen van prijs. Van het ene goed stijgt de prijs met 8%. Het andere goed heeft een prijsstijging van 3%.
Het aandeel van het eerste goed in de totale uitgaven bedraagt 20%. Het aandeel van het tweede goed in de totale uitgaven bedraagt 25%.
a | Met hoeveel procent zijn de totale kosten van deze persoon veranderd? |
Vraag 5
Iemand geeft al zijn geld uit aan 4 goederen: A, B, C en D.
De prijs van goed A stijgt van € 4,10 naar € 4,80;
de prijs van goed B stijgt van € 2,00 naar € 2,50;
de prijs van goed C stijgt van € 3,00 naar € 3,80;
de prijs van goed D daalt van € 3,50 naar € 3,20.
Aan goed A geeft deze persoon 15% uit, aan goed B 20% en aan C 15% van zijn inkomen.
a | Bereken de afzonderlijke prijsindexcijfers voor de goederen A t/m D. |
b | Bereken het samengesteld ongewogen prijsindexcijfer. |
c | Bereken het samengesteld gewogen prijsindexcijfer. |
Vraag 6
Iemand geeft zijn hele inkomen uit volgens onderstaand patroon:
Categorie | Uitgaven per maand | Prijsverandering |
Voeding | € 300 | + 2% |
Kleding | € 175 | – 1% |
Woning | € 600 | + 2,8% |
Ontspanning, sport en vakantie | € 250 | + 8% |
Overige | € 500 | + 1,8% |
a | Met hoeveel procent zijn de totale kosten van levensonderhoud voor deze persoon veranderd? |
Vraag 7
De gemiddelde prijsstijging van alle goederen behalve autobrandstof bedroeg in het jaar 2008 2%.
In dit jaar steeg autobrandstof 8% in prijs.
Het CPI stond begin 2008 op 100. Eind 2008 bedroeg het CPI 102,4.
a | Bereken welk percentage van het inkomen werd uitgegeven aan brandstof. |