De verkeersvergelijking van Fisher valt vanaf 2023 buiten de verplichte examenstof.
Na de kredietcrisis in 2008 zijn de spaartegoeden van huishoudens toegenomen van € 240 miljard aan het eind van dat jaar tot € 328 miljard aan het eind van 2012. Per jaar komt dat neer op een toename van ruim € 20 miljard.
De nominale rente op spaartegoeden daalde ondertussen van 3% in 2008 naar 2,5% in 2012. De gemiddelde reële rente op spaartegoeden kan worden gezien als een maatstaf voor de tijdsvoorkeur binnen een samenleving. Huishoudens lijken niet zo zwaar meer te tillen aan het ongemak van het uitstellen van consumptie.
Econoom Spender vindt de toegenomen spaarzin geen goede ontwikkeling, vooral aangezien het land zich nog in een situatie van laagconjunctuur bevindt: “Toenemende besparingen in combinatie met aflossingen die gezamenlijk de kredietverlening overtreffen, zullen op de korte termijn hun weerslag hebben op de maatschappelijke geldhoeveelheid.”
1 | Wat zal volgens Spender het effect hiervan zijn op de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid? Licht het antwoord toe. |
In 2012 stijgt de consumentenprijsindex met 2,5% ten opzichte van 2011.
Bovendien worden vanaf dat jaar spaartegoeden hoger dan € 21.000 belast met een heffing van 1,2%. Het lijkt erop dat sparen vanaf 2012 minder aantrekkelijk wordt. Dit is te zien in het voorbeeld van Yvonne de Wit, die in 2012 een spaartegoed heeft van gemiddeld € 35.000.
2 | Verklaar zonder berekening dat het reële rendement op spaartegoeden na aftrek van belasting voor Yvonne negatief is. |
Econoom Spender hoopt dat deze belastingmaatregel daadwerkelijk zal leiden tot teruglopend spaargedrag: “Teruglopend spaargedrag kan op korte termijn leiden tot herstel van de economische bedrijvigheid.”
3 | Verklaar met behulp van de verkeersvergelijking van Fisher dat deze maatregel op korte termijn kan bijdragen aan herstel van economische bedrijvigheid. |
Een adviseur van de minister van Economische Zaken komt met een tegenwerping: “Op basis van diezelfde verkeersvergelijking van Fisher is het maar de vraag in hoeverre het ontmoedigen van het spaargedrag de economische bedrijvigheid op lange termijn zal blijven stimuleren.”
4 | Leg de tegenwerping van de adviseur uit. |