Vraag 1

In onderstaande grafiek zijn de totale-opbrengstlijn (TO) en de totale-kostenlijn (TK) getekend van een ondernemer die zijn product aanbiedt op een markt van volkomen concurrentie.

a

Hoe heet het snijpunt van de twee getekende lijnen? Omschrijf de betekenis van dit punt.

b

Hoe blijkt uit de figuur dat sprake is van een markt van volkomen concurrentie? Licht het antwoord toe.

c

Hoe blijkt uit de figuur dat de variabele kosten proportioneel variabel zijn? Licht het antwoord toe.

d

Leid uit de grafiek af hoeveel de totale constante kosten bedragen.

e

Bereken met behulp van de grafiek de variabele kosten per eenheid product.

f

Bereken met behulp van de grafiek de prijs van dit product.

g

Bereken met de uitkomsten van de vragen 1d, 1e en 1f de winst bij een productie van 600 stuks.
Controleer of het antwoord overeen komt met de grafiek.

Vraag 2

a Maak de volgende tabel af.
Ga daarbij uit van proportioneel variabele kosten.
aantal producten
(q)
Totale variabel kosten 
(TVK)
Gemiddelde variabele kosten 
(GVK)
Totale constante kosten 
(TCK)
Gemiddelde constante kosten 
(GCK)
Totale kosten 

(TK)

0
 
– kan niet –
300.000
– kan niet –
 
100
 
 
 
 
 
500
325.000
 
 
 
 
1000
 
 
 
 
 
3000
 
 
 
 
 
 

Vraag 1

a

Break-even-punt.

b

De totale opbrengst verloopt proportioneel, d.w.z. per product is de opbrengst constant.
M.a.w. de prijs is voor de producent een vast gegeven dat hij niet kan beïnvloeden. De prijs wordt dus bepaald door de totale markt.
De producent is in zo’n geval hoeveelheidsaanpasser.

c

De variabele kosten stijgen met een constante factor: per product gelden dus steeds dezelfde variabele kosten.

d

De totale constante kosten zijn af te lezen bij een productieomvang van 0 stuks.
Dan heeft de producent namelijk geen variabele kosten en alleen constante kosten.
Daaruit blijkt dat TCK = € 20.000.

e

Bij een productieomvang van 0 stuks bedragen de totale kosten: € 20.000 
Bij een productieomvang van 600 stuks bedragen de totale kosten: € 80.000 
Dat wil zeggen dat voor 600 stuks € 60.000 aan variabele kosten gemaakt zijn. Dat is dus € 100 per stuk

f

Bij een productieomvang van 0 stuks bedragen de totale opbrengst: € 0
Bij een productieomvang van 100 stuks bedragen de totale opbrengst: € 15.000
Per product was de opbrengst dus € 150

g

TO = 150 × q
TK = 100 × q + 20.000

TO = 150 × 600
TK = 100 × 600 + 20.000

TO = 90.000
TK = 80.000

TW = TO – TK = 10.000 euro

Vraag 2

aantal producten
(q)
Totale variabel kosten (TVK)
Gemiddelde variabele kosten (GVK)
Totale constante kosten (TCK)
Gemiddelde constante kosten (GCK)
Totale kosten (TK)
-1-
-2-
-3-
-4-
-5-
-6-
0
0
– kan niet –
300.000
– kan niet –
300.000
100
65.000
650
300.000
3000
365.000
500
325.000
650
300.000
600
625.000
1000
650.000
650
300.000
300
950.000
3000
1.950.000
650
300.000
100
2.250.000
Groene cellen waren al gegeven.
Toelichting:

-3-

Als er proportioneel variabele kosten zijn, wil dat zeggen dat elk product dezelfde variabele kosten heeft.
Als er bij 500 producten € 325.000 variabel kosten zijn, betekent dat dus € 650 per product (325.000/500)

-2-

Als bekent is dat er per product € 650 variabel kosten zijn, kan het totale bedrag aan variabele kosten berekend worden door te vermenigvuldigen met het aantal producten dat gemaakt wordt.

-4-

Het totaalbedrag aan constante kosten is niet afhankelijk van de productieomvang.

-5-

Gemiddelde constante kosten: de constante kosten per product: 

-6-

Totale kosten = Totale Variabel Kosten + Totale Constante Kosten

print