Vraag 1
a |
Wat is “inflatie” ? |
b |
Met hoeveel procent zijn de prijzen veranderd in 2013 ten opzichte van 2012? Geef aan of er sprake is van een stijging of een daling van de prijzen. |
c |
Zet bovenstaande grafiek (vanaf 2007) om in een tabel met CPI’s, waarbij 2006 het basisjaar vormt. Schrijf je berekening op. |
Vraag 2
In onderstaande tabel staat een voorbeeld van een budgetonderzoek door het CBS:
categorie
|
uitgave aan deze categorie
(in € per jaar)
|
prijsverandering van de betreffende categorie
(in % t.o.v. voorgaande jaar)
|
woning
voeding vervoer kleding verzorging ontspanning overige |
8.200
2.800 1.800 1.800 1.000 750 3.200 |
+ 3
+ 5 + 5 + 1 – 2 + 1,5 0
|
a |
Bereken op basis van bovenstaande tabel voor dat betreffende jaar het consumentenprijsindexcijfer. |
b |
Het inkomen van Dhr. van Vleuten steeg in het betreffende jaar van € 30.000 naar € 31.450. |
Vraag 3
In onderstaande tabel staan de gegevens die het CBS verzamelde over het bestedingspatroon van een gemiddeld werknemersgezin.
Artikelgroep
|
Wegingsfactor
(in procenten) |
prijsindexcijfer (2006= 100)
|
|
2011
|
2012
|
||
Voeding
Woning Kleding Vakantie Diversen |
30
25 10 10 25 |
110
110 105 120 96 |
113
108 106 125 98 |
totaal
|
100
|
….
|
108,5
|
a |
Bereken het gewogen consumenten prijsindexcijfer in 2011 (in één decimaal nauwkeurig). |
b |
Bereken met hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in 2012 veranderd zijn ten opzichte van 2011 (in één decimaal nauwkeurig). Geef aan of er sprake is van een stijging of van een daling. |
c |
Het besteedbaar inkomen van een gezin bedroeg in 2011 € 48.000. Stel dat het besteedbaar inkomen in 2012 met € 2.100 toenam. |
d |
Van een ander gezin is bekend dat het bestedingspatroon afwijkt van het gemiddelde: men gaat nooit op vakantie en besteedt het uitgespaarde geld altijd aan de artikelgroep diversen. |