Economie-examens gaan niet alleen over economische kennis. Steeds belangrijker worden vaardigheden als tekstverklaring, kritisch lezen en zorgvuldig formuleren.

Algemene richtlijnen:

  • verwerk de kernwoorden uit de vraag in je antwoord
  • doe hetzelfde met kernwoorden die in een stuk tekst staan waar in de vraag naar verwezen wordt
    bijvoorbeeld: “Verklaar de bewering van deze econoom
  • verwijs expliciet naar bronnen
    bijvoorbeeld: “In grafiek 1 is te zien dat 25% van de bevolking…
  • lees, na het opschrijven van het antwoord, de vraag nog 1x om te controleren of je de vraag écht beantwoord hebt.

Onderstaande tabel biedt wellicht enige hulp.

In de vraag staat… of zoiets als… Antwoordmethode
Leg uit.. beargumenteer..
beredeneer..
beschrijf..
verklaar..
licht toe..
motiveer..
waarom..
waaruit blijkt..

Als…dan…(omdat..)
Stap 1, stap 2. Gebruik de vraag in je antwoord.
Zorg dat de kernwoorden uit de vraag of de tekst waar naar verwezen wordt in je antwoord terug komen. 

Als er deflatie is, zullen de bestedingen dalen (omdat consumenten de aanschaf van producten gaan uitstellen vanwege de verwachte daling van de prijzen.) 

Bereken.. geef aan met een berekening..
toon aan met een berekening..
Gebruik je rekenmachine, maar schrijf wel precies de stappen van je berekening op.
Schrijf ook bij alle getallen op wát het voorstelt. Ook je tussenantwoorden!
Wat is.. wat betekent..
omschrijf..
wat verstaat men onder..
wat wordt bedoeld met..

Herhaal de vraag en vul aan met je antwoord.

Onder overbesteding verstaan we de situatie waarbij de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen.

Hoe.. door welke oorzaak..
noem de reden..
waardoor..

door…is…(want/omdat)
Herhaal de vraag en ga door na is.

Door de inflatie is de koopkracht gedaald (omdat je voor eenzelfde bedrag minder kunt kopen vanwege de gestegen prijzen)

Hoeveel.. bepaald de omvang..
hoe groot..

Een getal en een motivatie.
Schrijf je berekening erbij, benoem getallen en schrijf je motivatie uit.

De beroepsbevolking bestaat uit 650.000 personen, want er zijn 50.000 werklozen en 600.000 werkenden die samen de beroepsbevolking vormen.

Noem.. geef..
wie..
Meestal is hier geen verdere verklaring of motivatie gevraagd.
Je kunt volstaan met een kort antwoord.

Bron: Tijdschrift voor het economisch onderwijs (Hein Pot), bewerkt.

 

print