Vraag 1
De personen in deze opgave hebben alleen inkomen uit arbeid. Zij hebben dus alleen te maken met box 1.
De schijven in box 1 zien er als volgt uit:
Er zijn twee heffingskortingen:
- een algemene heffingskorting van € 2.711
- een arbeidskorting van € 3.595
Het eigenwoningforfait is 0,6% van de WOZ-waarde.
a |
Bereken het belastbare inkomen voor persoon A en voor persoon B. |
b |
Bereken hoeveel inkomstenbelasting persoon A en persoon B moet betalen. |
c |
Bereken voor beide personen de gemiddelde belastingdruk. |
d |
Verklaar de term ‘progressieve belasting’ met de antwoorden van vraag (c). |
e |
Zal persoon C een hogere, lagere of dezelfde gemiddelde belastingdruk hebben dan persoon B. Verklaar je antwoord zonder berekening. |
f |
Controleer je antwoord van e met een berekening. |
Vraag 2
De schijven in box 1 zien er als volgt uit:
Het eigenwoningforfait is 0,6% van de WOZ-waarde.
Hypotheekrente is de enige toegestane aftrekpost.
In box 3 geldt een belastingtarief van 30% over het fictieve inkomen.
Het fictieve inkomen wordt op basis van onderstaande schijvenberekening over het belastbare vermogen bepaald.
Het vrijgestelde vermogen is € 30.846 per volwassene.
Het belastingstelsel kent twee heffingskortingen:
- een algemene heffingskorting van € 2.711
- een arbeidskorting van € 3.595
a |
Bereken hoeveel belasting Ali moet betalen. |
b |
Denk je dat Ali na de belastingaangifte moet bijbetalen of geld terug krijgt van de belastingdienst? Verklaar je antwoord. |
Ali krijgt een aanbod voor een nieuwe freelance opdracht.
De opdrachtgever is bereid om Ali daar € 2.000 voor te betalen.
c |
Hoeveel zal Ali netto overhouden van deze opdracht? |
d |
Beschrijf aan de hand van dit voorbeeld het grote nadeel van progressieve belasting. |