Vraag 1

De personen in deze opgave hebben alleen inkomen uit arbeid. Zij hebben dus alleen te maken met box 1.

De schijven in box 1 zien er als volgt uit:

Er zijn twee heffingskortingen:

  • een algemene heffingskorting van € 2.711
  • een arbeidskorting van € 3.595

Het eigenwoningforfait is 0,6% van de WOZ-waarde.

  • Persoon A heeft een salaris van € 90.000.
    De WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt € 450.000.
    De hypotheek voor de eigen woning bedraagt € 320.000 tegen 3,4% rente.

  • Persoon B heeft een salaris van € 60.000.
    De WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt € 300.000.
    De hypotheek voor de eigen woning bedraagt € 290.000 tegen 3,1% rente.

  • Persoon C heeft een salaris van € 45.000.
    De WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt € 300.000.
    De hypotheek voor de eigen woning bedraagt € 290.000 tegen 3,1% rente.

a

Bereken het belastbare inkomen voor persoon A en voor persoon B.

b

Bereken hoeveel inkomstenbelasting persoon A en persoon B moet betalen.

c

Bereken voor beide personen de gemiddelde belastingdruk.

d

Verklaar de term ‘progressieve belasting’ met de antwoorden van vraag (c).

e

Zal persoon C een hogere, lagere of dezelfde gemiddelde belastingdruk hebben dan persoon B. Verklaar je antwoord zonder berekening.

f

Controleer je antwoord van e met een berekening.

Vraag 2

De schijven in box 1 zien er als volgt uit:

Het eigenwoningforfait is 0,6% van de WOZ-waarde.
Hypotheekrente is de enige toegestane aftrekpost.

In box 3 geldt een belastingtarief van 30% over het fictieve inkomen.
Het fictieve inkomen wordt op basis van onderstaande schijvenberekening over het belastbare vermogen bepaald.
Het vrijgestelde vermogen is € 30.846 per volwassene.

Het belastingstelsel kent twee heffingskortingen:

  • een algemene heffingskorting van € 2.711
  • een arbeidskorting van € 3.595
  • Ali woont alleen.
    Hij werkt in loondienst als fotograaf voor een krant. Daar verdient hij een vast salaris van € 45.000.
    Daarnaast doet hij regelmatig freelance werk. Dat levert hem nog eens € 25.000 op.

    Hij woont in een mooi appartement in Rotterdam. De gemeente heeft die woning getaxeerd op € 350.000.
    Hij heeft destijds een hypotheek afgesloten voor € 280.000 waarover hij jaarlijks 2,75% rente moet betalen.

    Ali leeft bescheiden en heeft inmiddels een behoorlijk vermogen opgebouwd. Op 1 januari staat er € 5.000 op zijn betaalrekening, € 90.000 op twee spaarrekeningen en hij heeft een beleggingsportefeuille van € 35.000.

a

Bereken hoeveel belasting Ali moet betalen.

b

Denk je dat Ali na de belastingaangifte moet bijbetalen of geld terug krijgt van de belastingdienst? Verklaar je antwoord.

Ali krijgt een aanbod voor een nieuwe freelance opdracht.
De opdrachtgever is bereid om Ali daar € 2.000 voor te betalen.

c

Hoeveel zal Ali netto overhouden van deze opdracht?

d

Beschrijf aan de hand van dit voorbeeld het grote nadeel van progressieve belasting.

Vraag 1

a

Persoon A:

Arbeidsinkomen
eigenwoningforfait
hypotheekrente aftrek   
belastbaar inkomen
€ 90.000
+          2.700
  –        10.880
€ 81.820

Persoon B:

Arbeidsinkomen
eigenwoningforfait
hypotheekrente aftrek   
belastbaar inkomen
€ 60.000
+          1.800
  –          8.990
€ 52.810
b

Tip: teken de schijven gewoon (visualiseert de schijvenberekening):

Je mag bedragen steeds in je eigen voordeel afronden op hele euro’s!

Persoon A moet (32.176 – 2.711 – 3.595) € 25.870 betalen.
Persoon B moet (19.724 – 2.711 – 3.595) € 13.418 betalen.

c

A betaalt € 25.870 belasting over een inkomen van € 90.000 = 28,74% gemiddeld.

B betaalt € 13.418 belasting over een inkomen van € 60.000 = 22,36% gemiddeld.

d

Een persoon met een hoger inkomen betaalt in verhouding (gemiddeld) meer belasting.

e

Persoon C heeft alleen maar een lager inkomen. Zit in dezelfde belastingschijf als persoon B, maar de heffingskortingen zijn ten opzichte van het belastingbedrag relatief (in verhouding) groter. C zal dus gemiddeld minder belasting hoeven te betalen.

f

Voor persoon C geldt:

Arbeidsinkomen
eigenwoningforfait
hypotheekrente aftrek   
belastbaar inkomen
€ 45.000
+        1.800
  –         8.990
€ 37.810

Over dat belastbaar inkomen moet 37,35% belasting betaald worden:
37,35% van € 37.810 = € 14.122

Persoon C moet (14.122 – 2.711 – 3.595) € 7.816 betalen.
Dat is een gemiddelde belasting van 17,37%

Vraag 2

a

Stap 1 – bereken belastbaar inkomen voor box 1

Arbeidsinkomen
eigenwoningforfait
hypotheekrente aftrek   
belastbaar inkomen
€ 70.000
+          2.100
  –          7.700
€ 64.400
Stap 2 – bereken de belasting in box 1.

Het hele belastbare inkomen valt in de eerste schijf. Dus:
€ 64.400 × 37,35% = € 24.053 (belasting)

Stap 3 – bereken de belasting in box 3.

Vermogen op 1 januari = € 130.000 (5.000 + 90.000 + 35.000)
Na de vrijstelling van € 30.846 is het belastbaar vermogen € 99.154

In box 3 moet dus € 721 belasting worden betaald over een fictief inkomen van € 2.404.

Stap 4 – bereken totaal verschuldigde belasting

Totale belasting box 1 en 3 (24.053 + 721) = € 24.774
– Heffingskortingen (2.711 + 3.595) = € 6.306
Verschuldigde belasting € 18.468

b

De loonheffing wordt alleen ingehouden op zijn vaste salaris. Over de overige inkomsten moet dus nog belasting betaald worden. Hij zal waarschijnlijk (flink) moeten bijbetalen. [Hetgeen te voorkomen is door tijdig een voorlopige aangifte in te vullen waarbij hij de extra inkomsten al verwerkt.]

c

 

Deze € 2.000 extra vallen nog in de eerste belastingschijf.
Hij moet daar dus 37,35% over betalen.

Netto houdt hij er € 1.253 van over.

d

Als hij een iets hoger inkomen gehad had, dan zou over deze € 2.000 veel meer belasting betaald moeten worden. Namelijk 49,5%.

Dan zou hij er netto maar € 1.010 aan over houden.
Dat maakt het wel heel onaantrekkelijk om iets extra te doen.

print