Vraag 1

Bakker Smikkels heeft een mooie nieuwe winkel en bakkerij geopend in een klein dorpje in Friesland.

a

Leg uit waarom loonkosten voor bakkerij Smikkels zowel variabel als constant (kunnen) zijn.

b

Noem twee voorbeelden van variabele kosten voor bakker Smikkels. Verklaar waarom deze kosten variabel zijn.

c

Noem twee voorbeelden van constante kosten voor bakker Smikkels. Verklaar waarom deze kosten constant zijn.

d

Wat gebeurt er met de constante kosten per product als een bedrijf meer gaat produceren? Verklaar je antwoord met een voorbeeldberekening.

Vraag 2

Een onderneming heeft te maken met totale constante kosten van € 12.000 en variabele kosten per product van € 20.

Q TCK TVK TK GCK GVK GTK
0   ….   ….   ….   xx   xx   xx
200   ….   ….   ….   ….   ….   ….
400   ….   ….   ….   ….   ….   ….
600   ….   ….   ….   ….   ….   ….
800   ….   ….   ….   ….   ….   ….
a

Leg uit waarom er kruisjes staan bij GCK, GVK en GTK bij een productie van 0.

b

Neem de tabel over en vul de kolommen in.

c

Teken op basis van bovenstaande tabel een grafiek waarin de lijnen voor TCK, TVK en TK staan.

d

Stel de formule op waarmee je bij elke afzet de totale kosten uit kunt rekenen.

Vraag 3

Van een bedrijf met een productiecapaciteit van 2.000 stuks is de volgende kostenfunctie gegeven:

TK = 50Q + 45.000

a

Wat stelt het getal 50 voor in deze functie? Verklaar je antwoord.

b

Wat stelt het getal 45.000 voor in deze functie? Verklaar je antwoord.

c

Teken deze functie in een grafiek.

d

Teken in dezelfde grafiek ook de lijnen voor TVK en TCK.

Vraag 1

a

Variabel, omdat als er meer brood gebakken moet worden er ook meer uren personeel ingehuurd moet worden. De totale loonkosten zijn dus afhankelijk van de afzet.

Constant, omdat als er minder brood gebakken moet worden personeel met een vast contract tóch betaald moet worden. De totale loonkosten voor het vaste personeel zijn (naar beneden toe) niet afhankelijk van de afzet.

b

Voorbeelden van variabele kosten voor de bakkerij:

  • grondstoffen, zoals meel
  • verpakkingsmaterialen
  • elektriciteit (of gas) voor de oven
c

Voorbeelden van constante kosten voor de bakkerij:

  • afschrijvingskosten inventaris en oven
  • huur of hypotheeklasten van de winkel
  • reclame in buurtkrant
d

Als er meer afzet is, kan het vaste bedrag over meer producten worden verdeeld. Daardoor dalen de constante kosten per product.

Als de totale constante kosten bijvoorbeeld € 1.000 zijn:

  • bij een afzet van 100 broden is dat € 10 per product
  • bij een afzet van 1.000 broden is dat nog maar € 1 per product

Vraag 2

a

Voorbeeld van een juist antwoord:

  • Gemiddeld betekent ‘per product’. Als er geen product is, kan er ook geen kosten per product zijn.
  • Gemiddeld reken je uit door het totaal te delen door het aantal producten.
    Delen door 0 (producten) kan niet!
b
Q TCK
= 12.000
TVK
= 20 × Q
TK
= TCK + TVK
GCK
= 12.000 / Q
GVK
= 20
GTK
= TK / Q
0 12.000 0 12.000   xx   xx   xx
200 12.000 4.000 16.000 60 20 80
400 12.000 8.000 20.000 30 20 50
600 12.000 12.000 24.000 20 20 40
800 12.000 16.000 28.000 15 20 35
c
d

TK = 20Q + 12.000

Vraag 3

a

De variabele kosten per product.
Als er meer afzet komt (Q stijgt), zullen de totale kosten door “50×Q” gaan stijgen. Dus variabele kosten.

b

De totale constante kosten.
Als er meer afzet komt (Q stijgt), verandert door “+ 45.000” niets aan de totale kosten. Dus constante kosten.

c
d
print