Vraag 1

De omvang van de totale productie van een fabriek is afgelopen jaar met 12,5% gestegen.
In dat jaar is de gemiddelde productie per werknemer met 3% gestegen.

Vraag: effect op werkgelegenheid.

a

Hoe zou je met ‘gewone getallen’ het aantal benodigde werknemers uitrekenen?

b

Bereken nu met de gegeven percentages hoeveel procent de werkgelegenheid is veranderd gedurende dit jaar.

Vraag 2

Een onderneming wil haar prijs met 5% laten dalen.
Het bedrijf verwacht dat de omzet hierdoor met 15% zal stijgen.

Vraag: verwachting voor afzet.

a

Hoe zou je met ‘gewone getallen’ de afzet uitrekenen?

b

Bereken met hoeveel procent de afzet naar verwachting zal stijgen.

Vraag 3

Het modale inkomen in Nederland is in de afgelopen 10 jaar met 18% gestegen.
In dezelfde periode zijn de prijzen gemiddeld met 14% gestegen.

Vraag: effect op koopkracht.

a

Hoe zou je met ‘gewone getallen’ de koopkracht van iemand uitrekenen?

b

Bereken nu met de gegeven percentages hoeveel procent de koopkracht voor iemand met een modaal inkomen is veranderd gedurende deze tien jaar.

Het inkomen van Sven steeg in de genoemde tien jaar met maar lieftst 35%.

c

Bereken met hoeveel procent de koopkracht van Sven is veranderd gedurende deze tien jaar.

Vraag 1

a

Als de totale productie 1.000 stuks is
en elke werknemer maakt 100 producten.

Dan heb je 10 werknemers nodig:

b

109,2

⇒ werkgelegenheid is met 9,2% gestegen.

Vraag 2

a

Als het bedrijf een omzet heeft van € 10.000
en een prijs vraagt van € 10

Dan worden er 1.000 producten verkocht:

b

121,1

⇒ de afzet zal naar verwachting met 21,1% stijgen.

Vraag 3

a

Als je een inkomen hebt van € 1.000
en een product heeft een prijs van € 10

Dan kun je 100 producten kopen:

b

103,5

⇒ de koopkracht is met 3,5% gestegen.

c

118,4

⇒ de koopkracht is met 18,4% gestegen.

print