Betalingsbereidheid
De prijs heeft grote invloed op de gevraagde hoeveelheid.
Bij een hoge prijs zijn niet veel mensen bereid een product te kopen. Maar als de prijs lager wordt, komen er steeds meer mensen bij die het product willen kopen. Hoe lager de prijs, hoe meer mensen het willen kopen.
De betalingsbereidheid geeft aan hoeveel iemand maximaal bereid is om uit te geven aan een bepaald product.
Wanneer we van alle consumenten de betalingsbereidheid weten, kunnen we zien hoeveel er gevraagd wordt bij een bepaalde prijs.
Wanneer de prijs van het bioscoopkaartje € 16 is, willen alleen Sabine en Youssef het kaartje kopen.
Bij een prijs van € 16 is de totale vraag 2.
Wanneer de prijs van het bioscoopkaartje € 10 is, zijn alle genoemde personen bereid een kaartje kopen.
Bij een prijs van € 10 is de totale vraag 5.
Wanneer we kijken naar de totale vraag – of collectieve vraag – op een markt, dan gaat het natuurlijk over veel meer consumenten.
Met meer consumenten krijgen we dus ook gewoon meer staafjes.
Elk staafje geeft aan dat er een consument is die bij dat bedrag (of een lager bedrag) het product wil kopen.
Bij de aangegeven prijs van € 10, worden er 20 producten gevraagd.
Zou de prijs stijgen naar € 15, dan zouden er maar 10 producten gevraagd worden.
Op een markt gaat het al snel om duizenden, of zelfs miljoenen, producten die gevraagd worden.
Dan is het natuurlijk niet handig om miljoenen staafjes te tekenen.
Om de collectieve vraag op een markt te tekenen / omschrijven gebruiken we dus geen staafjes maar een lijn en een wiskundige vergelijking.
Met behulp van deze lijn kunnen we aflezen dat er bij de gegeven prijs van € 10 in totaal 15 miljoen producten gevraagd worden.
Zou de prijs stijgen naar € 15, dan daalt de gevraagde hoeveelheid naar 10 miljoen producten.
Deze getekende lijn kan worden beschreven met de wiskundige vergelijking:
Qv = -P + 25
Waarbij:
- Q staat voor hoeveelheid (quantity) … in miljoen stuks
- Qv staat voor de GEVRAAGDE hoeveelheid … in miljoen stuks
- P staat voor de prijs van het product … in euro’s
Je kunt de gevraagde hoeveelheid dus ook uitrekenen door een bepaalde waarde voor de prijs in te vullen. Bijvoorbeeld voor € 10:
Qv = -P + 25
Qv = -10 + 25
Qv = 15
De vraaglijn (tekenen)
De vraaglijn is altijd een dalende lijn. Dat komt doordat er steeds meer bereidheid is om een product te kopen als de prijs lager wordt.
Deze daling van de lijn herkennen we in de vergelijking van de vraaglijn door het negatieve hellingsgetal (voor de P).
Bijvoorbeeld: Qv = -0,5P + 80
(waarbij Q de hoeveelheid is in 1.000 stuks en P de prijs in eurocenten per stuk)
Zo’n dalende lijn kunnen we het gemakkelijkste tekenen door de snijpunten op de beide assen te berekenen.
Wanneer P = 0 dan is Qv = 80, want
Qv = -0,5P + 80
Qv = -0,5×0 + 80
Qv = 80
Wanneer Qv = 0 dan is P = 160, want
Qv = -0,5P + 80
0 = -0,5P + 80
0,5P = 80
P = 160
De vergelijking van de vraaglijn beschrijft een rechte lijn.
Je kunt dus de twee nulpunten verbinden: de vraaglijn is getekend!
Deze nulpunten zijn natuurlijk voor de praktijk niet zo nuttig.
De prijs zal nooit zó hoog worden dat niemand meer bereid is het product te kopen. En het product zal waarschijnlijk ook nooit gratis worden.
De nulpunten zijn dus eigenlijk alleen handig voor het tekenen.
Consumentensurplus
Welvaart is de mate waarin iemand in zijn behoeften kan voorzien met schaarse middelen.
Iemand die bereid is om € 25 te betalen voor een bioscoopkaartje, terwijl een kaartje € 10 kost, houdt een bedrag van € 15 “over”. Met die € 15 kan deze persoon nóg een andere behoefte bevredigen, waardoor zijn welvaart stijgt.
We spreken van een consumentensurplus wanneer iemand bereid is om méér voor een product te betalen dan er uiteindelijk voor wordt betaald.
Elke consument die dus bereid is om méér te betalen dan de prijs, heeft een consumentensurplus.
Een consumentensurplus zorgt ervoor dat een consument extra behoeften kan bevredigen. Het consumentensurplus wordt daarom gezien als een maatstaf voor welvaart: hoe groter het surplus, hoe gunstiger dat is voor de welvaart.
In onderstaande grafieken wordt met een groene kleur steeds aangegeven hoe we het consumentensurplus kunnen herkennen, tekenen en berekenen.
Bij een prijs van € 12,50 zijn er 4 personen die het product kopen.
Sabine had de hoogste betalingsbereidheid, dus heeft zij nu het grootste consumentensurplus.
Irene betaalt exact het bedrag dat ze maximaal eraan wil uitgeven. Zij koopt het product wél, maar heeft geen consumentensurplus.
Elke consument die het product koopt en bereid is meer te betalen dan de prijs, krijgt een groen staafje als consumentensurplus.
In totaal zijn er nu 14 groene staafjes, omdat 14 consumenten een surplus hebben.
Omdat consumenten een verschillende betalingsbereidheid hebben, en de prijs voor iedereen gelijk is, hebben de consumenten een verschillend consumentensurplus.
Om de omvang van het totale consumentensurplus te berekenen, moeten de groene staafjes worden opgeteld.
Voor de vraaglijn, waarbij we de staafjes niet meer herkennen, betekent dat het uitrekenen van de oppervlakte van de gearceerde driehoek.
Niet alleen de prijs bepaalt de vraag
Wanneer we naar een vraaglijn kijken, kunnen we alleen zien wat er gebeurt met de gevraagde hoeveelheid als de prijs van het product verandert.
Maar er zijn natuurlijk ook andere factoren die bepalend zijn voor de gevraagde hoeveelheid.
Bij het opstellen van een vraaglijn zijn die factoren op de achtergrond wel aanwezig, maar doen we net alsof die niet (kunnen) veranderen.
Behalve de prijs, wordt de gevraagde hoeveelheid ook bepaald door:
Voorbeeld
Een verkoper van softijsjes in Diergaarde Blijdorp verkocht op dinsdagochtend 25 ijsjes voor € 3,00.
Bij een vraaglijn kunnen we dus niet laten zien wat er gebeurt als bijvoorbeeld het aantal consumenten stijgt. We kunnen alleen zien wat er met de vraag gebeurt als de prijs verandert.
Als het aantal consumenten stijgt, krijgen we te maken met een nieuwe situatie – en dus met een nieuwe vraaglijn. Deze lijn loopt evenwijdig aan de oude lijn, maar wel een stukje verder naar rechts. Dat komt doordat het gestegen aantal consumenten bij elke prijs zal leiden tot een grotere vraag.
Indien één van de andere vraagbepalende factoren verandert, zul je dus moeten bedenken of daardoor de gevraagde hoeveelheid (bij elke prijs) zal toenemen of afnemen.
Neemt de gevraagde hoeveelheid bij elke prijs toe, dan verschuift de lijn evenwijdig naar rechts.
Neemt de gevraagde hoeveelheid bij elke prijs af, dan verschuift de lijn evenwijdig naar links.
Als de prijs van het product zélf verandert, dan is er geen nieuwe situatie. Je kijkt dan gewoon bij een andere prijs op dezelfde lijn hoeveel er gevraagd wordt.