Opgave 1

a

Het financieringssaldo geeft het bedrag aan waarmee de staatsschuld in een jaar verandert.
Meestal wordt het financieringstekort omschreven met de berekening:  begrotingstekort – aflossingen

b

De staatsschuld in verhouding tot het BBP.

Opgave 2

a
  1. Een toename van het financieringstekort kan leiden tot een toename van de rente op de kapitaalmarkt.
  2. Een toename van de rente op de kapitaalmarkt kan leiden tot een toename van het financieringstekort.

C   Bewering I en II zijn beiden waar.

b

In 2019 bedroeg de staatsschuld van Japan ¥ 1.065.000.000.000.000
De staatsschuldquote bedroeg toen 250%.

Wat was de omvang van het BBP van Japan in 2019?

A   ¥ 426.000.000.000.000

c
  1. Wanneer een land een financieringstekort heeft, kan de staatsschuldquote tóch dalen.
  2. Het is mogelijk dat de overheid met een staatsobligatie met een couponrente van 0,8% tegen een negatieve rente leent.

C   Bewering I en II zijn beiden waar.

Opgave 3

In 2010 bedraagt de staatsschuld van een land € 500 mld.
In dat jaar voldoet het land nog niet helemaal aan de EMU regels betreffende de staatsschuldquote. De staatsschuldquote bedraagt 61%

In 2011 groeit de economie van dit land met 2,4%.
Onderstaande grafieken geven een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de overheid in 2011.

a

Begrotingstekort = 129,6 – 150,1 = 20,5 mld euro

b

Financieringssaldo = 20,5 – 24,4 = 3,9 mld. euro overschot. Dus een afname van de schuld.

c

BBP 2010: 500/61*100 = € 819,7 mld.
BBP 2011: 819,7 × 1,024 = € 839,3 mld.

Staatsschuld 2011: 500 – 3,9 = € 496,1 mld.

Staatsschuldquote: 496,1/8393,3 = 59,1%
Het land voldoend dus nu helemaal aan de norm, want de ssq < 60% geworden.

print