Opdracht 1

a

Een elastische vraag heeft een Ev < -1.
Maar wat betekent een elastische vraag?

b

Leg uit waarom de prijselasticiteit van de vraag een negatieve waarde heeft.

Opdracht 2

a

Wanneer de prijs van een product met 5% wordt verhoogd, neemt de vraag naar dat product met 20% af.

Wat is in dat geval de waarde van de prijselasticiteit van de vraag?

  1. -15
  2. -100
  3. -4
  4. -0,25
b

De prijselasticiteit van een bepaald product bedraagt -1,7.
De prijs gaat vervolgens met 4% omlaag.

Wat gebeurt er met de vraag naar dit product?

  1. neemt met 2,3% toe
  2. neemt met 6,8% toe
  3. neemt met ongeveer 2,35% toe
  4. geen van deze antwoorden is juist
c

Gegeven de volgende vraagvergelijking:
Qv = -5P + 25

De prijs gaat vervolgens van 2 naar 1,5.
Wat is in dat geval de prijselasticiteit van de vraag?

  1. -0,133
  2. -0,667
  3. -19,5
  4. -15
d

Gegeven de volgende vraagvergelijking:
Qv = -14P + 360

De prijs bedraagt 10.
Wat is in dat geval de prijselasticiteit van de vraag?

  1. -1,8
  2. -1,56
  3. -0,64
  4. -24,5
e

Gegeven de volgende marktverandering:

Wat is de waarde van de prijselasticiteit van de vraag in deze situatie?

  1. -1,5
  2. ongeveer -0,67
  3. -2
  4. ongeveer -0,44

Opdracht 3

Gegeven is de volgende vraagvergelijking:
Qv = -25P + 8.000

a

Bereken de waarde van de prijselasticiteit van de vraag bij een prijs van respectievelijk € 300 en € 50.

b

De vraaglijn is een rechte lijn, dus er is een vast verband tussen een prijsverandering en de vraagverandering.
Verklaar de verschillende waardes die je bij vraag a hebt berekend.

print