Vraag 1
De omzet van een onderneming bedraagt € 800.000.
Er zijn bij de productie grond- en hulpstoffen en diensten door derden gebruikt ter waarde van € 500.000.
De loonkosten bedroegen € 140.000.
De rentelasten bedroegen € 60.000.
Aan pacht en huur was het bedrijf in deze periode € 20.000 kwijt.
De afschrijving op vaste kapitaalgoederen bedraagt € 50. 000.
a |
Bereken de bruto toegevoegde waarde en de netto toegevoegde waarde. |
b |
Geef twee voorbeelden van diensten door derden. |
c |
Bereken de winst van deze onderneming. |
d |
Hoeveel draagt deze onderneming bij tot het netto nationaal inkomen? |
Vraag 2
Een bedrijf verkoopt zijn producten voor € 25.
Het bedrijf koopt voor gemiddeld € 7 per product aan grond- en hulpstoffen en diensten van derden in.
In 2017 had het bedrijf een afzet van 1 miljoen stuks. Dat jaar bedroeg de nettowinst € 1,1 mln.
In 2017 betaalde het bedrijf € 1,5 mln. rente voor geleend geld. De huur van de diverse bedrijfspanden bedroeg € 3 mln. Het bedrijf schrijft jaarlijks € 2,5 mln. af op haar kapitaalgoederen.
Het gemiddelde salaris van een werknemer in dit bedrijf bedraagt € 55.000.
a |
Bereken de bruto toegevoegde waarde en de netto toegevoegde waarde. |
b |
Bereken de totale loonsom van dit bedrijf in 2017. |
c |
Hoeveel werknemers had het bedrijf in 2017 in dienst? |