Het totale inkomen dat door de mensen in een land verdiend wordt door middel van het produceren van goederen en diensten noemen we het nationaal inkomen.
Bij de personele inkomensverdeling kijken we naar de manier waarop dit inkomen verdeeld is over de bevolking.
De basis van de Lorenzcurve
Bij de personele inkomensverdeling gaat het dus vooral over hoe groot het verschil is tussen arm en rijk.
We maken hierbij gebruik van de Lorenzcurve. Een grafiek die in één oogopslag een beeld kan geven van het verschil tussen arm en rijk.
Een Lorenzcurve ziet er zo uit:
Op de horizontale as wordt de bevolking weergegeven in procenten van het totaal. Daarbij wordt de bevolking gerangschikt naar inkomen: van arm naar rijk. De eerste 10% is het armste deel van de bevolking. De laatste 10% door het rijkste deel.
Op de verticale as staat het inkomen in procenten van het totaal.
Vervolgens wordt een 45o -lijn getekend. Deze lijn geeft een gelijke inkomensverdeling weer.
Het is de theoretische verdeling, waarbij elke inwoner hetzelfde inkomen heeft:
- in punt A heeft (de armste) 10% van de bevolking 10% van het inkomen
- in punt B heeft (de armste) 20% van de bevolking 20% van het inkomen
- in punt C heeft 80% van de bevolking 80% van het inkomen en dus de overige (rijkste) 20% heeft 20% van het inkomen.
A, B of C laten zien dat iedereen evenveel inkomen verdient.
Bovenstaande Lorenzcurve is het model waarin de gegevens van een land kunnen worden verwerkt.
Door middel van de rode lijn in de Lorenzcurve hiernaast (kromme) is de inkomensverdeling van een land weergegeven.
Er is altijd verschil tussen arm en rijk. En bij het tekenen van de Lorenzcurve rangschikken we de bevolking van arm naar rijk. Daarom zal de kromme altijd onder de gelijke inkomensverdeling lopen. Het armste deel van de bevolking heeft dan minder dan gemiddeld.
Aan de rode lijn valt nu af te lezen dat er forse inkomensverschillen zijn bij de bevolking:
- D: de armste 40% heeft maar 10% van het totale inkomen
- E: 80% van de bevolking heeft maar 50% van het inkomen, zodat je kunt concluderen dat de rijkste 20% de overige 50% (100-50) van het inkomen verdient.
Inkomensherverdeling in de Lorenzcurve
Inkomen wordt alleen verdient met het ter beschikking stellen van productiefactoren.
Diegenen die geen productiefactor leveren (of kunnen leveren), zoals bijvoorbeeld een werkloze of een arbeidsongeschikt iemand, verdienen dan ook geen inkomen.
Het inkomen zoals dat verdiend wordt met het ter beschikking stellen van productiefactoren, noemen we het primaire inkomen.
Bij de primaire inkomensverdeling zien we dan ook grote verschillen in inkomen.
Verschillen in loonhoogte en het niet in staat zijn om een baan te vinden maken de inkomensverdeling erg scheef. Daar komt nog bij dat slechts een enkeling (rijke deel van de bevolking) grote bedragen verdient door het aanbieden van kapitaal of door deel te nemen in een onderneming.
De rode kromme geeft een beeld van deze primaire inkomensverdeling.
Zorgen voor een rechtvaardige inkomensverdeling is één van de kerntaken van de overheid.
In de praktijk komt dat erop neer dat de overheid door middel van progressieve belasting- en premieheffing relatief meer inkomen weghaalt bij de “rijken” dan bij de “armen”.
En dat zij extra inkomen verstrekt aan de “armen” door middel van inkomensafhankelijke subsidies en uitkeringen.
De inkomensverdeling die zo ontstaat (blauwe kromme), noemen we de secundaire inkomensverdeling.
We zien dat door de inkomensherverdeling van de overheid:
- de armste 40% van de bevolking nu 20% van het inkomen verdient in plaats van 10%
- de rijkste 20% van de bevolking nu 40% (100-60) van het inkomen verdient in plaats van 50%.
De relatieve inkomensverschillen tussen rijk en arm zijn kleiner geworden. We spreken in zo’n geval van inkomensnivellering.
Deze nivellering van inkomens is ook snel te zien in de Lorenzcurve.
De kromme van de secundaire inkomensverdeling loopt dichter bij de gelijke inkomensverdeling (45o-lijn) dan de kromme van de primaire inkomensverdeling.
Wanneer de relatieve inkomensverschillen groter worden spreken van van denivellering.