Onze welvaart is door de eeuwen heen flink toegenomen. Steeds meer behoeftes worden vervuld.
Daarbij zijn we echter wel afhankelijk geworden van anderen.
Heel lang geleden maakten we vooral de dingen waar we zelf behoefte aan hadden. Maar we zijn het werk steeds meer gaan verdelen. We zijn ons steeds verder gaan specialiseren. Daardoor kunnen we meer / goedkoper produceren, maar maken we ook steeds minder zelf voor onze eigen behoeftebevrediging.
Om in al onze behoeften te kunnen voorzien is ruilen noodzakelijk geworden.
Ruil gebeurde in eerste instantie vooral door goederen tegen andere goederen te ruilen. Een stuk hertenvlees tegen een speerpunt, of een vis tegen een paar wortels. We spreken dan van directe ruil.
Directe ruil is behoorlijk onhandig. Je moet iemand vinden die behoefte heeft aan jouw product én deze persoon moet een product hebben waar jij behoefte aan hebt.
Toch komt directe ruil tegenwoordig nog steeds voor. Zo zou je een ‘auto van de zaak’ kunnen zien als directe ruil: je ruilt jouw arbeid tegen het gebruik van een auto.
Al vroeg in de geschiedenis zijn we vormen van indirecte ruil gaan gebruiken. Daarbij kun je jouw goederen ruilen tegen iets waardevols, dat je daarna weer ergens anders kunt uitgeven voor de goederen waar je behoefte aan hebt.
Vroeger werden zout, schelpen of edelmetalen gebruikt tussen de goederenruil. Tegenwoordig gebruiken we daar ‘geld’ voor.
Geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel.
Algemeen aanvaard, omdat iedereen in onze maatschappij geld accepteert als tussenschakel in de ruil.
Soorten geld
Geld wordt gebruikt om het ruilproces te versoepelen. Het wordt ook wel omschreven als het smeermiddel van de economie.
De maatschappelijke geldhoeveelheid is al het geld dat we als publiek in ons bezit hebben, omdat we daar aankopen mee willen betalen.
Deze geldhoeveelheid bestaat uit twee delen:
Omdat we tegenwoordig meestal elektronisch betalen met pin, telefoon of met telebankieren, speelt chartaal geld een steeds kleinere rol. In 2018 bestaat de maatschappelijke geldhoeveelheid al voor 86% uit giraal geld. De verwachting is dat dit aandeel de komende jaren nog verder zal stijgen.
Bijzonder aan ons moderne geld is dat het eigenlijk geen materiaalwaarde meer heeft. De intrinsieke waarde van ons geld is bijna nul. De nominale waarde, het bedrag dat op het geld staat, is vele malen groter.
We accepteren dus massaal waardeloos materiaal in ons ruilproces. Geld ontleent zijn waarde niet langer aan het materiaal, maar aan het vertrouwen dat het algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel. Ons geldstelsel is volledig fiduciair geworden.
Spaargeld wordt niet tot de maatschappelijke geldhoeveelheid gerekend, omdat het niet aangehouden wordt om direct uit te geven. Het is dus, zolang het spaargeld is, niet van belang voor het ruilproces.