Verkoopbereidheid
Of een markt nu wordt beheerst door één grote onderneming of door heel veel kleine ondernemingen, de prijs zal altijd een belangrijke factor zijn in de bereidheid om een bepaalde hoeveelheid producten aan te bieden.
Elke bedrijf heeft een minimumbedrag dat er verdiend moet worden aan een product, voordat het bedrijf bereid is het product te maken. Dat minimumbedrag wordt natuurlijk bepaald door de kosten. Hoe duurder het voor een bedrijf is om een product te maken, hoe hoger de prijs moet worden voordat het bedrijf bereid zal zijn om het product aan te bieden.
De verkoopbereidheid is het minimumbedrag dat een bedrijf wil ontvangen voordat het een product gaat aanbieden/produceren.
Bedrijven verschillen. Het ene bedrijf is in staat om een product goedkoper te produceren dan een ander bedrijf.
Het makkelijks is dat te illustreren met een voorbeeld: het aanbod van ruwe olie.
Net als bij de vraaglijn kunnen we naar meer aanbieders gaan kijken.
Het aantal staafjes neemt dan toe.
En ook hier is het makkelijker om een lijn te tekenen, dan een enorme hoeveelheid staafjes.
De aanbodlijn stijgt, omdat er steeds meer aanbieders bereid zijn het product te maken/verkopen als de prijs stijgt.
De wiskunde functie heeft daarom een positief hellingsgetal.
⇒ Hoe hoger de prijs, hoe meer aanbod er komt.
De functie die bij de getoonde afbeelding hoort ziet er daarom als volgt uit:
Qa = 0,5P – 19
De aanbodlijn (tekenen)
Zoals je hierboven als zag, is de aanbodlijn is altijd een stijgende lijn. Dat komt doordat bij een hogere prijs steeds meer producenten bereid zijn het product aan te bieden / te verkopen.
Deze stijging van de lijn herkennen we in de vergelijking van de aanbodlijn door het positieve hellingsgetal (voor de P).
Bijvoorbeeld: Qa = 20P – 2.000
(waarbij Q de hoeveelheid is in 1.000 stuks en P de prijs in euro’s per stuk)
Zoals je al zag, is er maar één snijpunt met een as.
Om de aanbodlijn te kunnen tekenen is het handig om eerst dat ‘beginpunt’ van de aanbodlijn uit te rekenen.
Dat is de prijs waarbij Qa = 0
Qa = 2P – 40
0 = 2P – 40
-2P = -40
P = 20
Om de lijn te kunnen tekenen heb je een tweede punt nodig.
Kies daarvoor een hogere prijs. Bijvoorbeeld als P = 300.
Qa = 2P – 40
Qa = 2×300 – 40
Qa = 4.000
De vergelijking van de aanbodlijn beschrijft een rechte lijn.
Je kunt dus de twee punten verbinden: de aanbodlijn is getekend!
Producentensurplus
Een producentensurplus ontstaat wanneer producenten bereid zijn het product te leveren voor minder dan de geldende marktprijs.
Ook voor de producent geldt dat we dit ‘voordeeltje’ kunnen zien als een stukje extra welvaart.
Hoe groter het producentensurplus, hoe groter de welvaart van de producent.
Bij een prijs van € 65 zijn er 3 gebieden waar producenten bereid zijn om het product te produceren, en dus aan te bieden.
Oman had de laagste verkoopbereidheid, dus heeft het land nu het grootste producentensurplus.
Rusland en Noordzee willen minimaal een hogere prijs ontvangen en hebben een lager producentensurplus.
Nu er meer aanbieders zijn getekend, zijn er ook meer staafjes.
Omdat producenten een verschillende verkoopbereidheid hebben, en de prijs voor iedereen gelijk is, hebben de producenten een verschillend producentensurplus.
Het collectieve aanbod bij de gegeven prijs is 12,5 miljoen vaten.
Zoveel staafjes kleuren is een beetje veel werk, maar door het hele gebied te arceren doe je dat eigenlijk wél.
De gearceerde driehoek geeft dus eigenlijk 12,5 miljoen gekleurde staafjes weer. Voor elk product het surplus van de betreffende producent.
Om de omvang van het totale producentensurplus te berekenen, moeten de groene staafjes worden opgeteld.
Voor de aanbodlijn, waarbij we de staafjes niet meer herkennen, betekent dat het uitrekenen van de oppervlakte van de gearceerde driehoek.
Niet alleen de prijs bepaalt het aanbod
Een producent zal natuurlijk niet alleen naar de prijs kijken om te bepalen of hij bereid is het product aan te bieden.
Hij zal bijvoorbeeld ook naar zijn kosten kijken.
In de aanbodlijn gaan we ervan uit dat andere factoren die voor de aanbieders meewegen in de beslissing om een product wel/niet aan te bieden niet veranderen. Alleen de prijs kan veranderen in een aanbodlijn.
Als er wél verandering komt in de productiekosten, ontstaat een nieuwe situatie. En dus ook een nieuwe aanbodfunctie en aanbodlijn. Deze aanbodlijn loopt evenwijdig aan de oude.
Voorbeeld
Een producent is in 2019 bereid om zijn product aan te bieden vanaf een prijs van € 5.
De marktprijs is op dat moment € 5,09 → dus deze producent zal het product aanbieden.
Wanneer in 2020 de loonkosten stijgen, wordt het voor deze producent duurder om te produceren. Daardoor wil hij voortaan minimaal € 5,15 verdienen voordat hij bereid is het product aan te bieden.
Bij de gegeven marktprijs van € 5,09 zal de producent in 2020 het product niet meer willen aanbieden.
Door de gestegen loonkosten verandert de verkoopbereidheid van (alle) producenten: er zal minder aanbod komen bij dezelfde prijs.
Bij de aanbodlijn kan dus alleen de prijs veranderen. Wanneer één van de andere aanbodbepalende factoren verandert, dan verschuift de aanbodlijn evenwijdig naar links/rechts.
Die andere aanbodbepalende factoren zijn bijvoorbeeld: