Opdracht 1
a |
Door ingrijpen in de prijsvorming op de markt ontstaat een aanbodoverschot.
|
b |
Onderstaande figuur beschrijft de markt van product X. Vergeleken met het evenwichtspunt geeft het gebied c+g:
|
c |
De binnenlandse markt van product Q kan als volgt beschreven worden: De wereldmarktprijs van dit product bedraagt 6. Welke bewering is correct?
|
Opdracht 2
Van een landbouwproduct in een land zijn de volgende gegevens bekend:
Qv = -2P + 100
Qa = 2,5P – 25
Waarbij P in eurocenten en Q in miljoen stuks.
Om de producenten op deze markt te beschermen hanteert de overheid een minimumprijs van € 0,35.
Eventuele productieoverschotten worden door de overheid opgekocht en vernietigd.
a | Bereken de omvang van het aanbodoverschot. |
b | Bereken de kosten van het opkopen van een aanbodoverschot voor de overheid. |
c | Arceer de toename van de som van consumenten- en producentensurplus dat ontstaat door invoering van de minimumprijs. |
Opdracht 3
De overheid van land X beschermt haar binnenlandse markt van product Z tegen buitenlandse concurrentie middels een forse invoerheffing.
Bovendien kunnen de producenten rekenen op een garantieprijs van € 0,17.
De binnenlandse markt kan beschreven worden met de volgende collectieve vraag- en aanbodfunctie:
Qv = -10P + 250
Qa = 12,5P – 62,5
(waarbij P in eurocenten en Q in miljoenen)
Op de wereldmarkt geldt een marktprijs van € 0,10.
a |
Bereken de omvang van het aanbodoverschot in het land bij de geldende garantieprijs. |
b |
Bepaal de minimale hoogte van de invoerheffing. Verklaar je antwoord. |
c |
Bereken de omvang van de import indien de bescherming van de binnenlandse markt door de overheid wordt opgegeven. |
d |
Arceer de afname van het producentensurplus wanneer de bescherming van de binnenlandse markt door de overheid wordt opgegeven. |