Opdracht 1 – begippen
Definities van begrippen heb je vaak nodig omdat bij uitlegvragen deze definitie moet worden toegepast op een context.
Zonder heldere begripskennis loop je vaak een deel van de scorepunten mis.
Wat is de definitie van de volgende begrippen:
a | Proportioneel variabele kosten |
b | Marginale kosten |
c | Constante kosten |
Opdracht 2
a |
Een bedrijf produceert deze maand 450.000 producten. De gemiddelde totale kosten bedragen die maand € 50. Hoeveel bedragen de totale constante kosten van het bedrijf?
|
b |
Bij een productie van 5 stuks zijn de gemiddelde totale kosten € 30. Wat zijn de gemiddelde totale kosten bij een productie van 6?
|
c |
Een onderneming heeft de volgende marginale kostenfunctie: Hoe ziet de totale kostenfuctie van deze onderneming eruit?
|
d |
Een onderneming heeft de onderstaande kostenfunctie: Wat is de omvang van de marginale kosten bij een productie-omvang van 50?
|
e |
Gegeven van een onderneming is de volgende afbeelding: Welke bewering is ONJUIST?
|
Opdracht 3
Emiel heeft een eenmanszaak.
Zijn vaste kosten zijn € 25.000 per maand.
Hij heeft verder (proportioneel) variabele kosten van € 40 per product.
De productiecapaciteit van zijn zaak bedraagt 5.000 stuks per maand.
a |
Teken in één grafiek de MK-, GVK- en GTK-lijn van deze eenmanszaak. |
b |
In juli en augustus gaat Emiel op vakantie en sluit de winkel gedurende de hele periode. |
Opdracht 4
Een onderneming heeft de volgende kostenfunctie:
TK = 0,25Q2 + 8Q + 1500
De productiecapaciteit bedraagt 300 stuks per periode.
a | Bereken de gemiddelde variabele kosten bij respectievelijk 60 en 150 producten. |
b | Bereken de marginale kosten bij respectievelijk 60 en 150 producten. |
c | Teken de GTK-lijn en MK-lijn in één grafiek. |