Kernbegrippen
In deze begrippenlijst staan de belangrijkste begrippen. Wanneer een begrip niet in de lijst staat, kun je ook de zoekfunctie van de website gebruiken.
Leer de begrippen, bijvoorbeeld met de flashcards. Zorg vooral dat je de begrippen begrijpt en kunt toepassen. Vandaar dat de begrippen steeds verwijzen naar uitlegpagina’s.
- Alles
- C - Schaarste&Ruil
- D - Markten
- E - Ruil over Tijd
- F - Samenwerken
- G - Risico
- H - Welvaart&Groei
- I - GTST
Afschrijvingen verdelen de kosten van (vaste)Â kapitaalgoederen over meerdere boekhoudkundige periodes.
Afschrijvingen geven de waardevermindering van deze kapitaalgoederen weer.
Het afwentelingspercentage geeft aan hoeveel procent van een heffing wordt afgewenteld op de consument.
De verdeling van de productiefactoren over de productiemogelijkheden.
Anti-cyclisch: maatregel of effect dat de natuurlijke conjuncturele beweging tegenwerkt.
Pro-cyclisch: maatregel of effect dat de natuurlijke conjuncturele beweging versterkt.
Een stijging van de wisselkoers veroorzaakt door de werking van vraag en aanbod.
Wanneer we over de arbeidsmarkt spreken, dan hebben we het over het geheel van vraag naar- en aanbod van de productiefactor arbeid.
Krappe arbeidsmarkt
Indien de vraag naar arbeid (werkgelegenheid) het aanbod van arbeid (beroepsbevolking) overtreft.
Ruime arbeidsmarkt
Indien het aanbod van arbeid (beroepsbevolking)Â de vraag naar arbeid (werkgelegenheid) Â overtreft.
Arbeidsproductiviteit is de gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid.
Er is sprake van asymmetrische informatie, wanneer de ene partij meer informatie heeft dan de andere partij.
Deze stabilisatoren werken, zonder nieuw overheidsbeleid, automatisch anti-cyclisch.
Averechtse selectie is het proces dat door asymmetrische informatie de slechte risico’s de goede risico’s van de markt verdrijven.
Het begrotingstekort is het bedrag waarmee de overheidsuitgaven de overheidsinkomsten in een bepaalde periode overtreffen.
Je zou dus ook kunnen zeggen: het bedrag dat de overheid in een bepaalde periode tekort komt en dus moet lenen.
De beroepsbevolking omvat alle personen in de leeftijd van 15 tot 75 die: betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben, maar recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Een berovingsprobleem ontstaat wanneer iemand voor het terugverdienen van een specifieke investering afhankelijk is van één partij. Deze partij kan er achteraf voor zorgen dat de verzonken kosten (die samenhangen met de specifieke investering) niet of minder worden terugverdiend.
De totale vraag naar goederen en diensten in een land in een bepaalde periode, voor zover die vraag beslag legt op productiefactoren in dat land.
Het bedrag dat iemand maximaal bereid is om uit te geven aan een bepaald product.
De bezettingsgraad geeft aan in welke mate de productiecapaciteit wordt gebruikt.
Het BBP is de waarde van de totale productie binnen de (Nederlandse) landsgrenzen.
De binnenlandse liquiditeitenmassa bestaat uit de som van alle primaire en secundaire liquiditeiten van Nederlanders, uitgezonderd de liquiditeiten in handen van geldscheppende instellingen.
Een budgetlijn laat de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget zien.
De categoriale inkomensverdeling geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend met de verschillende productiefactoren.
Chartaal geld is alle munten en bankbiljetten in een land.
Deze theorie stelt dat particuliere economische deelnemers het probleem van externe effecten onderling kunnen oplossen.
Bij een probleem van negatieve externe effecten, kan de veroorzaker van het probleem onderhandelen met het ‘slachtoffer’ en zo diens welvaartsverlies compenseren.
De collectieve aanbodlijn (of functie) beschrijft de verkoopbereidheid van alle producenten.
Collectieve goederen zijn goederen die niet splitsbaar zijn in individueel leverbare eenheden. Collectieve goederen worden geleverd door de overheid en betaald met belastinggeld.
De collectieve vraaglijn (of functie) beschrijft de betalingsbereidheid van alle consumenten.
Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen.
Werkloosheid die veroorzaakt wordt doordat bij laagconjunctuur geen gebruik wordt gemaakt van de maximale productiemogelijkheden.
Deze werkloosheid kan dalen wanneer de bestedingen toenemen.
Wisselen periodes van hoog- en laagconjunctuur, veroorzaakt door de golvende beweging van de bestedingen.
Constante kosten (of: vaste kosten) zijn kosten waarvan het totaalbedrag niet afhankelijk is van de productieomvang.
Het bedrag dat consumenten bereid zijn om méér te betalen dan de geldende prijs.
Een daling van de wisselkoers veroorzaakt door de werking van vraag en aanbod.
Een devaluatie is een neerwaartse aanpassing van de officiële spilkoers van een munt bij een systeem van vaste wisselkoersen.
Er is sprake van een diepte investering wanneer door de investering de kapitaalintensiteit stijgt.
In zo’n geval wordt bij de productie arbeid vervangen door kapitaal.
Een speler heeft een dominante strategie wanneer hij, ongeacht wat de ander doet, steeds kiest voor dezelfde actie.
Een drempelinkomen geeft aan dat het inkomen eerst een bepaalde hoogte moet hebben, voordat mensen het product (kunnen) gaan kopen.
Een eigen risico is het deel van een schade dat voor eigen rekening blijft.
Toont het verloop van de uitgaven naar een bepaald product in samenhang met de hoogte van het inkomen van de consument(en)
De prijs die door vrije werking van vraag en aanbod ontstaat.
Externe effecten zijn onbedoelde bijwerking van productie of consumptie die de welvaart van een anderen dan de veroorzaker beïnvloedt.
Het financieringstekort geeft het bedrag aan waarmee de staatsschuld in een jaar toeneemt.
Meestal wordt het financieringstekort omschreven met de berekening: begrotingstekort – aflossingen
M × V | = | P × T |
---|---|---|
Money × Velocity | = | Price × Trade |
de hoeveelheid geld die we in een periode uitgeven | = | de waarde van de verhandelde goederen |
waarbij:
M = Maatschappelijke geldhoeveelheid
V = Omloopsnelheid van het geld (aantal keren dat we het geld in een periode uitgeven)
P = Gemiddeld prijsniveau
T = Verhandelde hoeveelheid goederen
Geldillusie is de neiging van mensen om over geld in nominale en niet in reële (voor inflatie gecorrigeerde) termen te denken.
Geldschepping is het vergroten van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
De Gini coëfficiënt is een getal om de inkomensongelijkheid uit te drukken.
Giraal geld is onmiddellijk opeisbare tegoed bij een geldscheppende bank, waarmee je iemand rechtstreeks kan betalen.
Een heffing is een door de overheid opgelegde betaling.
Korting op het te betalen bedrag aan belastingen.
Goederen die gesplitst kunnen worden in individuele eenheden. De gebruiker moet betalen voor het gebruik ervan.
Een inkomensoverdracht is het overhandigen van een bedrag, zonder dat hier een directe tegenprestatie voor geleverd wordt.
Geeft alle combinatiemogelijkheden van lenen of sparen weer bij een gegeven huidig en toekomstig budget en een gegeven rente.
Er is sprake van een inverdieneffect wanneer een uitgave van de overheid (of een belastingverlaging) zichzelf deels terugverdient, doordat de uitgave gunstige gevolgen heeft voor andere overheidsuitgaven of de belastingopbrengsten.Â
Investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen (productiemiddelen) door bedrijven of de overheid.
Het kapitaaldekkingsstelsel is een stelsel waarbij de uitkering betaald wordt uit belegde premies die door de werkenden zélf werden gespaard.
De kapitaalintesiteit is een maatstaf om te meten in welke verhouding een onderneming gebruik maakt van de productiefactoren arbeid en kapitaal.
Om deze verhouding uit te rekenen, berekenen we de waarde van de kapitaalgoederen per arbeider.
De kapitaalmarkt is het geheel van vraag naar en aanbod van financiële middelen met een lange looptijd.
De knelpunstfactor is de minst beschikbare productiefactor die bepalend is voor de maximaal haalbare productieomvang.
Er is sprake van een liquiditeitsval als een toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid terecht komt in inactieve kassen.
Bij een loon-prijsspiraal drijven loonstijgingen en prijsstijgingen elkaar op.
De loonkosten zijn de totale kosten die een werkgever heeft voor het in dienst nemen van een werknemer.
De loonkosten bestaan uit het brutoloon van de werknemer en de extra sociale premies die de werkgever moet betalen.
Loonstarheid betekent dat lonen op korte termijn niet/traag reageren op veranderingen op de arbeidsmarkt, omdat lonen veelal tot stand komen door onderhandeling en worden vastgelegd in contracten.
Grafische weergave van de personele inkomensverdeling in een land.
De maatschappelijke geldhoeveelheid (M) omvat alle chartale en girale geld in handen van het publiek.
Onder maatschappelijke kosten verstaan we kosten voor de maatschappij als geheel. Dus de private kosten plus alle kosten die samenhangen met externe effecten.
De marginale belastingdruk is het percentage belasting dat iemand moet betalen over één extra euro inkomen.
Marginale kosten geven het bedrag aan waarmee de totale kosten toenemen als een bedrijf één extra product produceert.
De marginale opbrengst is het bedrag waarmee de totale opbrengst van het bedrijf verandert als het bedrijf één extra product produceert.
Een markt is de confrontatie van vraag en aanbod van een economisch goed.
Onder de marktvorm wordt het geheel van omstandigheden verstaan waaronder de concurrentie plaats vindt.
Meeliftersgedrag ontstaat wanneer iemand (gratis) kan profiteren van de aankoop/inspanning van een ander.
Er is sprake van moreel wangedrag wanneer mensen zich risicovoller gaan gedragen, omdat de financiële gevolgen daarvan voor een ander zijn.
Er is sprake van een Nash-evenwicht wanneer geen enkele speler zijn opbrengst kan verbeteren door eenzijdig een andere keuze te maken.Â
Het NNI is waarde van het totale inkomen dat verdiend is met Nederlandse productiefactoren.
Wanneer de relatieve inkomensverschillen tussen rijk en arm kleiner worden is er sprake van nivellering.
Bij het groter worden van de relatieve inkomensverschillen is er sprake van denivellering.
Een omslagstelsel is een stelsel waarbij de uitkeringen betaald worden door de benodigde premies (voor de uitkeringen) in een bepaald jaar te laten betalen door de werkenden van dat moment.
De omzet is de totale waarde (totale opbrengst) van de verkopen (afzet) in een bepaalde periode.
TO = P × Q
Economie die veel handel met het buitenland heeft.
De openheid van een economie wordt gemeten door de invoer- en de uitvoerwaarde van het land uit te drukken als percentage van het bruto binnenlands product.
Opofferingskosten zijn de gederfde netto baten van het beste, niet gekozen, alternatief.
De organisatiegraad geeft aan hoeveel procent van het totale aantal werknemers lid is van een vakbond.
Overdrachtsuitgaven zijn de overheidsuitgaven waarbij de overheid een bedrag overhandigt aan een ander, zonder dat hier een directe tegenprestatie voor geleverd wordt.
Overheidsbestedingen zijn de overheidsuitgaven waarbij de overheid zélf beslag legt op productiefactoren.
De p/a-ratio geeft aan hoeveel personen (gemiddeld) één arbeidsjaar delen.
Het geeft dus een beeld van de mate waarin binnen dit land in deeltijd gewerkt wordt.
Een uitkomst is Pareto-optimaal wanneer niemand zijn positie kan verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van de ander.
In een marktmodel betekent dit dat de som van consumenten- en producentensuplus maximaal is.
De bruto participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking behoort tot de beroepsbevolking.
De netto participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking er werkzaam is.
Loonstijging, of stijging van een uitkering, die meestijgt met de prijzen, zodat de koopkracht gelijk blijft.
Inkomen zoals het verdiend wordt met het ter beschikking stellen van productiefactoren.
De primaire inkomens zijn: loon, pacht, huur, rente en winst.
In een principaal-agent-relatie ‘huurt’ de principaal een agent in om voor hem een taak uit te voeren. De agent en de principaal hebben echter niet alleen een gezamenlijk belang, maar ook een eigenbelang. Asymmetrische informatie in het voordeel van de agent kan zorgen voor een problematische relatie.
Bij een prisoners dilemma ontstaat een Nash-evenwicht dat niet optimaal is. Eenzijdig handelen kan de uitkomst niet verbeteren, maar door samenwerking zou een betere uitkomst tot stand kunnen komen.
Een producentensurplus ontstaat wanneer producenten bereid zijn het product te leveren voor minder dan de geldende marktprijs.
Maximale productie van een bedrijf / land in een periode.
Productiefactoren zijn de middelen die altijd in een bepaalde combinatie noodzakelijk zijn om te kunnen produceren.
De productiefactoren zijn:
Progressieve belasting: hoe hoger het inkomen, hoe meer men procentueel (of relatief) aan belasting betaalt.
We spreken van protectionisme, wanneer landen hun eigen bedrijven of consumenten beschermen tegen producten/concurrentie uit het buitenland.
Er zijn helaas diverse definities in omloop.
Internationaal:
We spreken van een recessie als de economische groei een aantal kwartalen achter elkaar negatief is.
CBS:
De conjunctuurfase die gekenmerkt wordt door teruglopende groei van de economische activiteiten. Dit wordt afgemeten aan een kleiner wordende volumegroei van het bruto binnenlands product of een groei die beneden het langjarige gemiddelde ligt.
De opbrengst van het sparen -de nominale rente- corrigeren met de inflatie, zodat we kunnen zien of het sparen ertoe leidt dat je na een jaar meer/minder producten kunt kopen.
Een revaluatie is een aanpassing naar boven van de officiële spilkoers van een munt bij een systeem van vaste wisselkoersen.
Risicoaversie, ook wel risicoafkerigheid, houdt in dat iemand gedrag vertoont dat risico’s zo veel mogelijk probeert te vermijden in plaats van deze op te zoeken.
Bij de ruilvoet kijken we naar de hoeveelheid goederen die een land moet exporteren om een bepaalde hoeveelheid goederen te kunnen importeren.
Er is sprake van schaarste als er productiemiddelen moeten worden opgeofferd om het product voort te brengen.
OF:
Goederen zijn schaars als voor die goederen betaald moet worden.
Inkomen nadat de overheid door het heffen van loon- en inkomstenbelasting en het verstrekken van inkomensafhankelijke subsidies en uitkeringen het (primaire) inkomen heeft herverdeeld.
Stelsel van sociale verzekeringen en sociale voorzieningen dat de bevolking beschermt tegen diverse risico’s.
Solidariteit betekent het gezamenlijk dragen van risico’s ongeacht de omvang van het persoonlijke risico.
Speltheorie is een techniek om situaties met strategische interacties tussen verschillende beslissingsnemers te analyseren en de uitkomst te voorspellen.
Officiële koersverhouding tussen valuta’s binnen een systeem van stabiele wisselkoersen.Â
Een stroomgrootheid is een gegeven dat gedurende een bepaalde periode wordt gemeten.
Bij structurele werkloosheid zijn, zélfs bij volledige bezetting / maximale productie, onvoldoende arbeidsplaatsen om iedereen uit de beroepsbevolking een baan te verschaffen.
Substitutiegoederen zijn goederen die elkaar in het gebruik kunnen vervangen.
Geeft aan dat mensen voorkeur hebben voor bestedingen in het heden.
De toegevoegde waarde is de productiewaarde van een bedrijf (of de overheid).
Transactiekosten zijn alle kosten die in het economisch verkeer moeten worden gemaakt ten behoeve van het tot stand brengen van een transactie.
Het geheel van vraag naar en aanbod van (vreemde) valuta’s.
Variabele kosten zijn kosten waarvan het totaalbedrag afhankelijk is van de productieomvang.
De vermogensmarkt is het geheel van vraag naar en aanbod van financiële middelen.
Een voorraadgrootheid is een gegeven dat op een bepaald tijdstip wordt gemeten.
Een waardevaste uitkering houdt in dat de koopkracht van de uitkering constant gehouden wordt door de uitkering jaarlijks aan te passen aan de hoogte van de inflatie.
Welvaart is de mate waarin iemand in staat is om in zijn/haar behoeften te voorzien met schaarse middelen.
Een welvaartsvaste uitkering houdt in dat het bedrag van de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd wordt als de gemiddelde lonen in een land, zodat de welvaartsverhouding constant blijft.
De wig is het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon.
Er is sprake van zelfbinding als een partij vrijwillig afwijkt van zijn dominante strategie.